In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de onroerende zaak plantage Gato, die groot is 89,95 hectare. De eigendom van deze plantage is onderwerp van meerdere juridische procedures tussen de families [naam 1] en [naam 2]. De plantage is testamentair nagelaten aan vrijgemaakte slaven door [naam weduwe 1], die op 9 augustus 1811 overleed. De huidige zaak betreft een geschil tussen [gedaagde], de oudere huurder, en [geïntimeerde], die een huurovereenkomst heeft met een stichting die de belangen van de erfgenamen van [naam weduwe 1] behartigt. [gedaagde] heeft sinds 1999 een huurovereenkomst met Chato Properties N.V., terwijl [geïntimeerde] sinds 2015 een overeenkomst heeft met de stichting. Beide partijen hebben hun rechten op het perceel geclaimd, maar het Hof heeft geoordeeld dat het in kort geding niet mogelijk is om te bepalen wie de rechthebbende is. Het Hof heeft echter wel een ordemaatregel getroffen om eigenrichting te voorkomen, en heeft een comparitie van partijen gelast om de situatie ter plaatse te bekijken en mogelijk tot een schikking te komen. De uitspraak van het Hof benadrukt dat de onduidelijkheid over de eigendomssituatie van plantage Gato blijft bestaan, en dat beide partijen hun belangen kunnen behartigen in een verzoek tot oplossing van de langdurig onverdeelde boedel.