ECLI:NL:OGHACMB:2016:168

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
KG 77217 – H 170/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over langdurige onverdeelde boedel en huurovereenkomsten op plantage Gato

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de onroerende zaak plantage Gato, die groot is 89,95 hectare. De eigendom van deze plantage is onderwerp van meerdere juridische procedures tussen de families [naam 1] en [naam 2]. De plantage is testamentair nagelaten aan vrijgemaakte slaven door [naam weduwe 1], die op 9 augustus 1811 overleed. De huidige zaak betreft een geschil tussen [gedaagde], de oudere huurder, en [geïntimeerde], die een huurovereenkomst heeft met een stichting die de belangen van de erfgenamen van [naam weduwe 1] behartigt. [gedaagde] heeft sinds 1999 een huurovereenkomst met Chato Properties N.V., terwijl [geïntimeerde] sinds 2015 een overeenkomst heeft met de stichting. Beide partijen hebben hun rechten op het perceel geclaimd, maar het Hof heeft geoordeeld dat het in kort geding niet mogelijk is om te bepalen wie de rechthebbende is. Het Hof heeft echter wel een ordemaatregel getroffen om eigenrichting te voorkomen, en heeft een comparitie van partijen gelast om de situatie ter plaatse te bekijken en mogelijk tot een schikking te komen. De uitspraak van het Hof benadrukt dat de onduidelijkheid over de eigendomssituatie van plantage Gato blijft bestaan, en dat beide partijen hun belangen kunnen behartigen in een verzoek tot oplossing van de langdurig onverdeelde boedel.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: KG 77217 – H 170/16
Uitspraak: 29 november 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in kort geding de zaak van:
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: [gedaagde],
oorspronkelijk eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: R.R. Ferero.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met AR-nummer 77217KG van 2016 in kort geding gewezen en op 18 februari 2016 uitgesproken vonnis. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[gedaagde] is bij akte van appel op 10 maart 2016 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 31 maart 2016 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [gedaagde] zes grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vordering integraal zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.3.
Op 14 juni 2016, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, heeft [geïntimeerde] producties ingediend. De gemachtigde van [gedaagde] heeft niet schriftelijk gepleit.
1.4.
Op 16 augustus 2016 heeft [gedaagde] een akte uitlating producties genomen.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

[gedaagde] is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1.
Het gaat hier om de onroerende zaak plantage Gato of Malpais, groot 89,95 hectare. In het plantageregister staat de onroerende zaak ten name van de vrijgemaakte slaven – waarbij het zou gaan om twaalf of dertien personen – [naam weduwe 1], weduwe van dominee [naam dominee]. [Naam weduwe 1], overleden op 9 augustus 1811, heeft de plantage testamentair nagelaten aan deze vrijgemaakte slaven.
4.2.
Ter zake van de eigendom van de plantage zijn tussen leden van de familie [naam 1] en de familie [ naam 2] meerdere procedures gevoerd: in het bijzonder ter zake van afstamming van een der vrijgemaakte slaven, verkrijgende verjaring (al dan niet via bevrijdende verjaring) en de bevoegdheid verhuurovereenkomsten aan te gaan. In het vonnis van het Hof van 13 september 2016, KG 766-H 172 en 172A/16 zijn genoemd (onder meer):
  • GEA 24 oktober 1988, AR 552/87: niet bewezen is dat de familie Pietersz afstamt van de vrijgemaakte slavin Klaartje;
  • HR 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7039, NJ 2000/629;
  • GHvJ 3 februari 2004, TAR 2004/2, p. 120 e.v., NJ 2004/596;
  • HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6258, gevolgd door GHvJ 4 maart 2008, AR 1284/03-H 237/04; over de vraag wie bevoegd tot verhuur is zijn meerdere, hier niet genoemde, procedures gevoerd;
  • HR 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7332.
4.3.
Het Hof vervolgde in de genoemde uitspraak van 13 september 2016:
4.3.
De uitkomst van deze procedures is dat niet is komen vast te staan dat de familie [naam 1] of de familie [naam 2] exclusief eigenaar is van de gehele plantage. In de laatste in rov. 4.2 genoemde zaak (eindigend met HR 16 oktober 2009) heeft het Hof geoordeeld, kort gezegd, dat door bepaalde daden van de familie [naam 1] niet gezegd kan worden dat de familie Pietersz bezitter van de gehele plantage was. Overigens heeft het Hof recentelijk in bovenwindse zaken geoordeeld dat het gebruik – al dan niet door een deelgenoot – van grond die behoort tot een langdurig onverdeelde boedel in het algemeen naar verkeersopvattingen niet geldt als bezit, maar als houderschap voor de boedel. Het Hof heeft overeenkomstige toepassing gegeven aan zijn rechtspraak over getolereerd gebruik van overheidsgrond (als houder voor de overheid). Zie onder meer GHvJ 29 januari 2016, CJB 2016/1, p. 83 e.v.
4.4.
In de onderhavige zaak beroepen beide partijen zich op afstamming van de vrijgemaakte slavin Leentje (wat de familie [naam 1] betreft dus niet meer van de slavin Klaartje). In de eerste plaats staat niet vast dat partijen alle deelgenoten van de staak-Leentje vertegenwoordigen. Maar zelfs als dat zo is, zijn er nog elf of twaalf andere staken, met naar verwachting zeer veel deelgenoten uit vele generaties van de laatste 200 jaar. Het is niet zo dat het aandeel van deelgenoten die onbekend, onvindbaar of onwillig zijn, aanwast bij het aandeel van de familie [naam 1] of de [naam 2].
4.5.
Het GEA (…) heeft dit onderkend en overwogen dat enkel de regeling van artikel 3:200a e.v. BW (langdurig onverdeeld gebleven gemeenschappen, bestaande uit een onroerende zaak) uitkomst kan bieden. Het criterium voor toepassing van die regeling is dat de gemeenschap ‘zolang onverdeeld is gebleven dat aannemelijk is geworden dat de deelgenoten niet meer kunnen worden opgespoord of dat de waarde van de aandelen der deelgenoten zeer gering is’. Aan dit criterium is in het onderhavige geval voldaan. Pietersz c.s. heeft aangekondigd een verzoek als bedoeld in artikel 3:200f BW te zullen doen (…).
(…)
4.9.
Bij het sluiten van individuele (verhuur)overeenkomsten (…)
– beide families plachten verhuurovereenkomsten te sluiten, zo blijkt uit de overlegde uitspraken – (…) geldt in volle omvang dat een ‘patstelling’ bestaat (…). Zie ook eerder het vonnis van het GEA in kort geding van 28 augustus 2009, KG 166/09 (…), waarbij het Hof, in kort geding voorlopig oordelend, zich aansluit:
‘3.4 Gelet op de nog altijd onduidelijke eigendomssituatie van plantage Gato en het litigieuze perceel, acht het gerecht de voorzieningen zoals door Walter gevraagd niet op hun plaats. Bij de huidige stand van zaken kan, binnen het bestek van dit kort geding, niet geoordeeld worden dat de erven Pietersz betere rechten hebben dan de erven Ferero, of andersom, en evenmin dat Walter betere rechten heeft dan Vicario, of andersom. Voor rechterlijk ingrijpen ten behoeve van de één en ten laste van de ander, zoals hier door Walter verzocht, ziet het gerecht dan ook geen grond. Daar zou tegenin kunnen worden gebracht dat dit eigenrichting (zoals hier het plaatsen van de omheining) in de hand werkt, maar daar staat tegenover dat ook het daaraan voorafgegane occuperen door [naam3]/[naam 1] van het perceel als een vorm van eigenrichting kan worden gezien.
3.6
De weinig bevredigende uitkomst van dit kort geding zal derhalve zijn dat de onduidelijkheid en patstelling op plantage Gato zullen blijven voortduren. Bij de huidige stand van zaken kan Walter het haar op grond van haar huurovereenkomst met de erven Ferero toekomende huurgenot niet jegens Pietersz afdwingen en zal zij zich hierover eventueel met haar verhuurder moeten verstaan.
3.7.
Ter voorkoming van misverstanden merkt het gerecht nog op dat het voorgaande geen goed nieuws impliceert voor Pietersz. In een omgekeerde situatie zou immers, uiteraard afhankelijk van de omstandigheden, een vergelijkbare redenering denkbaar zijn.’
4.4.
In het onderhavige geval heeft [gedaagde] sedert 1999 een huurovereenkomst met Chato Properties N.V., waarin de belangen van de familie Pietersz zijn gebundeld. Het gehuurde is uitsluitend bestemd voor de bouw van een woonhuis (productie 1 bij inleidend verzoekschrift). Betreffende hetzelfde perceel heeft [geintimeerde] sedert 2015 een huurovereenkomst met Stichting Belangenbehartiging Rechtsopvolgers Van [weduwe 1], opgericht door de familie [naam 1]. [geintimeerde] heeft met instemming van de stichting een huurovereenkomst tussen Francis Rosaria en de stichting overgenomen (een van de producties van [geintimeerde] d.d. 25 januari 2016). Aan naam vergunninghouder] is op 30 juli 2013 een bouwvergunning verleend een woonhuis ter plaatse te bouwen (een van de producties van [geintimeerde] d.d. 25 januari 2016).
4.5.
Op het terrein is door [gedaagde] of zijn voorganger/huurder een fundering aangebracht en het begin van een beerput; of er bouwvergunning is verleend, is niet bekend. [geintimeerde] heeft deze fundering deels verwijderd en heeft een nieuwe fundering aangebracht. [gedaagde] vordert in dit kort geding ontruiming en afbraak. Het GEA heeft beide vorderingen afgewezen. Hiertegen richt zich het appel van [gedaagde].
4.6.
Het GEA heeft terecht overwogen dat het in het kader van dit kort geding niet mogelijk is uit te maken wie rechthebbende is ten aanzien van het perceel: Chato Properties N.V. (familie Pietersz) of Stichting Belangenbehartiging Rechtsopvolgers [weduwe 1] ([familie naam 1]). Maar ter vermijding van eigenrichting, die hier acuut dreigende is, dient de kort gedingrechter wel, indien mogelijk, een ordemaatregel te treffen. In zoverre is het hoger beroep gegrond.
4.7. [
[gedaagde] is de oudere huurder. Als houder kan hij zich op grond van onrechtmatige daad verweren tegen storingen in zijn houderschap (artikel 3:125 lid 3 BW).
4.8. [
[geintimeerde] heeft de fundering en beerput van [gedaagde] kunnen waarnemen. Bovendien was zij bekend met de situatie in Gato en de strijd tussen de families [naam 2] en [naam 1].
4.9.
Naar het voorlopig oordeel van het Hof weegt de omstandigheid dat [gedaagde] na 17 jaren nog geen woning gebouwd heeft op het terrein niet zo zwaar dat in kort geding moet worden toegelaten dat [geintimeerde] de werkzaamheden voortzet en een eigen huis afbouwt. Een bouwstop ligt dus voor de hand. Anderzijds lijkt, nu [gedaagde] zo lang niets gedaan heeft en niet gesteld heeft op korte termijn met de bouw te willen beginnen, een bevel aan [geintimeerde] tot afbraak – met de kapitaalvernietiging van dien – vooralsnog niet op zijn plaats.
4.10.
Het Hof attendeert partijen erop dat het bepaalde in artikel 3:200b lid 2, tweede zin, BW dat in beginsel een verhuurder (als gebruiker) voorgaat voor een huurder (als gebruiker), niet betekent dat een huurder geen belanghebbende is. Ook een huurder, als [gedaagde] en [geintimeerde], kan een verzoek aan het GEA doen ingevolge artikel 3:200f BW tot oplossing van een langdurig onverdeelde boedel.
4.11.
Het Hof heeft behoefte aan een comparitie van partijen ter plaatse op korte termijn. Behalve dat daardoor de situatie ter plaatse kan worden opgenomen, kan wellicht over een schikking worden gesproken.
4.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.Beslissing

Het Hof:
- gelast een comparitie van partijen op het perceel Gato kavel 10-C of 9 nst op vrijdag 2 december 2016 om 16:00 uur (verzamelplaats de snack Gato aan de Weg naar Westpunt);
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en D. Radder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 29 november 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.