ECLI:NL:OGHACMB:2016:131

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
KG 76617 – H 172 en 172A/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en eigendom van een langdurig onverdeelde boedel met betrekking tot plantage Gato

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door de appellant, wonend in Curaçao, tegen de geïntimeerden, eveneens wonend in Curaçao, met betrekking tot de eigendom en het beheer van de plantage Gato of Malpais. De appellant vordert onder andere de verwijdering van borden die door de geïntimeerden zijn geplaatst, die de indruk wekken dat zij de enige rechtmatige beheerders van de plantage zijn. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis van juridische geschillen over de eigendom van de plantage, die in het plantageregister staat ten name van vrijgemaakte slaven van Sybrecht van Uytrecht. De appellant en de geïntimeerden claimen beide afstamming van deze slaven, maar het Hof oordeelt dat er geen bewijs is dat een van beide partijen exclusief eigenaar is van de plantage. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg, dat de vordering tot verwijdering van de borden heeft toegewezen, maar de overige vorderingen heeft afgewezen. Het Hof oordeelt dat de eigendomssituatie onduidelijk blijft en dat er een patstelling bestaat tussen de partijen. De kosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: KG 76617 – H 172 en 172A/16
Uitspraak: 13 september 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in kort geding de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: [appellant],
oorspronkelijk eiser, thans appellant in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. P.C. Verton,
tegen
1. [GEÏNTIMEERDE],
2. [GEÏNTIMEERDE],
beiden wonende in Curaçao,
hierna te noemen: [geïntimeerde] c.s.,
oorspronkelijk gedaagden, thans geïntimeerden in principaal appel en appellanten in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met nummer KG 76617 van 2015 in kort geding gewezen en op 30 december 2015 uitgesproken vonnis. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[Appellant] is bij akte van appel op 19 januari 2016 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 4 februari 2016 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] twee grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen, althans voorzover [appellant]’s vorderingen niet zijn toegewezen, en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zowel zijn vordering onder a als onder b zal toewijzen, onder straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geïntimeerde] c.s. in de kosten.
1.3. [
[Geïntimeerde] c.s. heeft in een memorie van antwoord het appel bestreden, op zijn beurt incidenteel appel ingesteld en geconcludeerd in het principaal appel tot het niet-ontvankelijk verklaren van [appellant] dan wel het ongegrond verklaren van [appellant]’s beroep en in het incidenteel appel tot afwijzing van de vorderingen van [appellant], kosten rechtens.
1.4.
Op 22 juni 2016, de voor schriftelijk pleidooi nader bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen overgelegd.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

Partijen zijn tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kunnen daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven en de memorie van antwoord.

4.Beoordeling

4.1.
Het gaat hier om de onroerende zaak plantage Gato of Malpais, groot 89,95 hectare. In het plantageregister staat de onroerende zaak ten name van de vrijgemaakte slaven – waarbij het zou gaan om twaalf of dertien personen – van Sybrecht van Uytrecht, weduwe van dominee Wigboldus van Rasveldt. Weduwe Sybrecht van Uytrecht, overleden op 9 augustus 1811, heeft de plantage testamentair nagelaten aan deze vrijgemaakte slaven.
4.2.
Blijkens de door beide partijen overgelegde producties zijn ter zake van de eigendom van de plantage tussen leden van de familie [appellant] en de familie [geïntimeerde] meerdere procedures gevoerd: in het bijzonder ter zake van afstamming van een der vrijgemaakte slaven, verkrijgende verjaring (al dan niet via bevrijdende verjaring) en de bevoegdheid verhuurovereenkomsten aan te gaan. Zie onder meer:
  • GEA 24 oktober 1988, AR 552/87 (productie 1b van [geïntimeerde] c.s.): niet bewezen is dat de familie [appellant] afstamt van de vrijgemaakte slavin Klaartje;
  • HR 8 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7039, NJ 2000/629;
  • GHvJ 3 februari 2004, TAR 2004/2, p. 120 e.v., NJ 2004/596;
  • HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6258, gevolgd door GHvJ 4 maart 2008, AR 1284/03-H 237/04 (productie1d van [geïntimeerde] c.s.); over de vraag wie bevoegd tot verhuur is zijn meerdere, hier niet genoemde, procedures gevoerd;
  • HR 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7332.
4.3.
De uitkomst van deze procedures is dat niet is komen vast te staan dat de familie [appellant] of de familie [geïntimeerde] exclusief eigenaar is van de gehele plantage. In de laatste in rov. 4.2 genoemde zaak (eindigend met HR 16 oktober 2009) heeft het Hof geoordeeld, kort gezegd, dat door bepaalde daden van de familie [appellant] niet gezegd kan worden dat de familie [geïntimeerde] bezitter van de gehele plantage was. Overigens heeft het Hof recentelijk in bovenwindse zaken geoordeeld dat het gebruik – al dan niet door een deelgenoot – van grond die behoort tot een langdurig onverdeelde boedel in het algemeen naar verkeersopvattingen niet geldt als bezit, maar als houderschap voor de boedel. Het Hof heeft overeenkomstige toepassing gegeven aan zijn rechtspraak over getolereerd gebruik van overheidsgrond (als houder voor de overheid). Zie onder meer GHvJ 29 januari 2016, CJB 2016/1, p. 83 e.v.
4.4.
In de onderhavige zaak beroepen beide partijen zich op afstamming van de vrijgemaakte slavin Leentje (wat de familie [appellant] betreft dus niet meer van de slavin Klaartje). In de eerste plaats staat niet vast dat partijen alle deelgenoten van de staak-Leentje vertegenwoordigen. Maar zelfs als dat zo is, zijn er nog elf of twaalf andere staken, met naar verwachting zeer veel deelgenoten uit vele generaties van de laatste 200 jaar. Het is niet zo dat het aandeel van deelgenoten die onbekend, onvindbaar of onwillig zijn, aanwast bij het aandeel van de familie [appellant] of de familie [geïntimeerde].
4.5.
Het GEA (bestreden vonnis, rov. 3.3) heeft dit onderkend en overwogen dat enkel de regeling van artikel 3:200a e.v. BW (langdurig onverdeeld gebleven gemeenschappen, bestaande uit een onroerende zaak) uitkomst kan bieden. Het criterium voor toepassing van die regeling is dat de gemeenschap ‘zolang onverdeeld is gebleven dat aannemelijk is geworden dat de deelgenoten niet meer kunnen worden opgespoord of dat de waarde van de aandelen der deelgenoten zeer gering is’. Aan dit criterium is in het onderhavige geval voldaan. [geïntimeerde] c.s. heeft aangekondigd een verzoek als bedoeld in artikel 3:200f BW te zullen doen (pleitnotities in eerste aanleg, p. 2-3).
4.6.
In het onderhavige kort geding vordert [appellant], uitvoerbaar bij voorraad:
a. verwijdering van door [geïntimeerde] c.s. geplaatste borden met een tekst die erop neerkomt dat de familie [geïntimeerde] de enige familie is die ter plaatse het beheer voert (voor een afbeelding van een bord zie productie 13 bij inleidend verzoekschrift);
b. verbod aan [geïntimeerde] c.s. zich als rechtmatige eigenaar dan wel bezitter te presenteren en (huur)overeenkomsten aan te gaan;
c. veroordeling van [geïntimeerde] c.s. advertenties te plaatsen, inhoudende mededeling dat de familie [geïntimeerde] geen eigenaar is van de plantage.
4.7.
Het GEA heeft als ordemaatregel in kort geding de vordering onder a (verwijdering borden) toegewezen, maar niet uitvoerbaar bij voorraad, en de overige vorderingen afgewezen. Hiertegen richten zich de beide appellen, met dien verstande dat vordering onder c (advertenties) in hoger beroep niet meer aan de orde is.
4.8.
De appellen falen behalve wat betreft de uitvoerbaarheid bij voorraad. Het Hof sluit zich aan bij het in kort geding voorlopig gegeven oordeel van het GEA en maakt dit tot het zijne. De borden die het GEA heeft verboden (vordering onder a) betreffen een voor het publiek duidelijke pretentie ten aanzien van de gehele plantage, waardoor het publiek rechtstreeks en indringend op het verkeerde been wordt gezet.
4.9.
Bij het sluiten van individuele (verhuur)overeenkomsten (vordering onder b)
– beide families plachten verhuurovereenkomsten te sluiten, zo blijkt uit de overlegde uitspraken – ligt dit anders. Hier geldt in volle omvang dat een ‘patstelling’ bestaat (bestreden vonnis, rov. 3.7). Zie ook eerder het vonnis van het GEA in kort geding van 28 augustus 2009, KG 166/09 (productie 5a van [geïntimeerde]), waarbij het Hof, in kort geding voorlopig oordelend, zich aansluit:
‘3.4 Gelet op de nog altijd onduidelijke eigendomssituatie van plantage Gato en het litigieuze perceel, acht het gerecht de voorzieningen zoals door Walter gevraagd niet op hun plaats. Bij de huidige stand van zaken kan, binnen het bestek van dit kort geding, niet geoordeeld worden dat de erven [geïntimeerde] betere rechten hebben dan de erven [appellant], of andersom, en evenmin dat Walter betere rechten heeft dan Vicario, of andersom. Voor rechterlijk ingrijpen ten behoeve van de één en ten laste van de ander, zoals hier door Walter verzocht, ziet het gerecht dan ook geen grond. Daar zou tegenin kunnen worden gebracht dat dit eigenrichting (zoals hier het plaatsen van de omheining) in de hand werkt, maar daar staat tegenover dat ook het daaraan voorafgegane occuperen door Walter/[appellant] van het perceel als een vorm van eigenrichting kan worden gezien.
3.6
De weinig bevredigende uitkomst van dit kort geding zal derhalve zijn dat de onduidelijkheid en patstelling op plantage Gato zullen blijven voortduren. Bij de huidige stand van zaken kan Walter het haar op grond van haar huurovereenkomst met de erven [appellant] toekomende huurgenot niet jegens [geïntimeerde] afdwingen en zal zij zich hierover eventueel met haar verhuurder moeten verstaan.
3.7
Ter voorkoming van misverstanden merkt het gerecht nog op dat het voorgaande geen goed nieuws impliceert voor [geïntimeerde]. In een omgekeerde situatie zou immers, uiteraard afhankelijk van de omstandigheden, een vergelijkbare redenering denkbaar zijn.’
4.10. [
[Appellant] heeft uitvoerbaarheid bij voorraad gevorderd en er is geen reden dit niet toe te staan, a fortiori nu het een kort geding betreft.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het betreden vonnis moet worden bevestigd, met dien verstande dat de gegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is vanaf heden.
4.12.
Gelet op de uitkomst van het principaal en incidenteel appel worden de kosten in hoger beroep gecompenseerd.

5.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis, met dien verstande dat de gegeven veroordeling vanaf heden uitvoerbaar bij voorraad is;
- compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en F.V.L.M. Wannyn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 13 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.