ECLI:NL:HR:2000:AA7039

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R98/155HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over eigendom van onroerende zaak en verjaring in erfgenamenkwestie

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van de terreinen van de Plantage Malpais alias Gato, gelegen op Curaçao. De eisers, bestaande uit meerdere erfgenamen van wijlen [erflater A], hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Dit vonnis had de eisers in hun vordering niet-ontvankelijk verklaard en de vordering van de verweerders, die ook erfgenamen zijn, bevestigd. De zaak is ontstaan uit een verzoekschrift van de verweerders, waarin zij claimden mede-eigenaar te zijn van de plantage, en de eisers hebben in reconventie hun eigendom geclaimd op basis van verjaring.

Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen van de verweerders niet-ontvankelijk verklaard en de vordering van de eisers als voorwaardelijk beschouwd, wat het Hof heeft bevestigd. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van Chato Properties N.V. in haar cassatieberoep verworpen, omdat zij niet als mede-eiser in de reconventie was opgetreden. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtsvoorgangers van de eisers niet in redelijkheid konden menen dat zij de gehele onroerende zaak bezaten, aangezien de plantage was nagelaten aan de gezamenlijke vrijgelaten slaven van de weduwe [..].

De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof bevestigd en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. Dit arrest benadrukt de noodzaak van bezit te goeder trouw voor verkrijging door verjaring van onroerende zaken, en bevestigt dat de eigendom niet kan worden verkregen zonder dat aan deze voorwaarde is voldaan.

Uitspraak

8 september 2000
Eerste Kamer
Nr. R98/155HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiser 2],
3. [Eiseres 3] weduwe [erflater A],
4. [Eiseres 4],
5. [Eiseres 5],
6. [Eiseres 6],
7. [Eiseres 7],
8. [Eiseres 8],
9. [Eiseres 9],
10. [Eiseres 10],
allen wonende op Curaçao, Nederlandse Antillen, zowel voor zich als in hun hoedanigheid van erfgenaam van wijlen [erflater A],
11. CHATO PROPERTIES B.V., gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
3. [Verweerster 3],
allen wonende op Curaçao, Nederlandse Antillen, zowel voor zich als in hun hoedanigheid van de in het verzoekschrift aangeduide erfgenamen van [erflaatster B], van [erflater C] en van [erflater D],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 19 augustus 1996 (nr. 1151/96) gedateerd verzoekschrift hebben thans verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - in een procedure tegen thans eisers tot cassatie sub 1, 2 en 11 (in vrijwaring) zich gewend tot het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, en gevorderd voor recht te verklaren dat [verweerder] c.s. c.q. de erven [erflater D], mede-eigenaren zijn van de in het verzoekschrift omschreven terreinen van de Plantage Malpais alias Gato.
Eisers tot cassatie sub 3 tot en met 10 hebben zich - met verlof van het Gerecht - in het geding gevoegd aan de zijde van eisers tot cassatie sub 1 en 2, alle eisers hierna gezamenlijk te noemen: de erven [erflater A] en Chato De erven [erflater A] en Chato hebben de vordering bestreden en in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat zij mede-eigenaren zijn van de onderwerpelijke plantage.
De erven [erflater D] hebben met een op 11 november 1996 gedateerd verzoekschrift (nr. 1996/1415) een request-civielprocedure aanhangig gemaakt tegen de erven [erflater A].
Het Gerecht in eerste aanleg heeft beide zaken gevoegd behandeld.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft bij vonnis van 6 oktober 1997 in conventie (nr. 1151/1996) [verweerder] c.s. in de hoofdzaak niet-ontvankelijk verklaard en in reconventie verstaan dat de vordering voorwaardelijk is ingesteld. In de request-civielprocedure (nr. 1996/1415) heeft het Gerecht de erven [erflater D] niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit vonnis, voor zover in conventie gewezen, hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De erven [erflater A] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld. Daarbij hebben zij aangevoerd dat hun vordering in reconventie onvoorwaardelijk is ingesteld. In de request-civielprocedure hebben de erven [erflater D] hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 11 augustus 1998 (H 230/98) heeft het Hof zowel op het principaal als op het incidenteel hoger beroep het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bekrachtigd en in de request-civielprocedure (H 229/98) de erven [erflater D] niet-ontvankelijk verklaard in hun appèl.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof, voor zover in reconventie gewezen, hebben de erven [erflater A] en Chato beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Chato in haar cassatieberoep en voor het overige: tot vernietiging van het bestreden vonnis, voor zover gewezen in reconventie in de zaak (H 230/98), en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba ter verdere afdoening.
De advocaat van [verweerder] c.s. heeft bij brief van 26 april 2000 op deze conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 Het gaat in dit geding om het volgende.
Tussen partijen bestaat een geschil met betrekking tot de vraag aan wie de terreinen toebehoren, bekend als plantage Malpais alias Gato, kadastraal omschreven in meetbrief no. 250/1974 (groot 89,95 hectare) en rooibrief no. 59/1925 (verder: de onroerende zaak). Ten aanzien van de onroerende zaak is in de openbare registers ten Hypotheekkantore geen titel van aankomst bekend, maar in het plantageregister staat zij onder no. 173 (groot ca. 86 ha) ten name van de vrijgemaakte slaven van de weduwe [..]. Deze weduwe, [..], weduwe van dominee [..], is overleden op Curaçao en begraven op 9 augustus 1811. Bij testament van 13 januari 1808 heeft zij de plantage genaamd Malpais vermaakt aan haar vrijgegeven slaven. Het zou hierbij gaan om twaalf of dertien personen.
Inzet van de onderhavige procedure is de vraag aan wie de onroerende zaak toebehoort. [Verweerder] c.s. hebben in conventie gevorderd, voor zover in cassatie nog van belang, dat voor recht zal worden verklaard dat zij mede-eigenaren zijn van de onroerende zaak, tezamen met de overige nakomelingen van de vrijgemaakte slaven van de weduwe [..]. [Eiser] c.s. hebben in reconventie gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat zij eigenaren zijn van de onroerende zaak. Deze vordering hebben zij erop gegrond dat [erflater A], die zijn hele leven op de plantage heeft gewoond en zich als eigenaar van de onroerende zaak heeft gedragen, door verjaring de eigendom van de terreinen heeft verkregen en dat zijn erfgenamen in zijn rechten zijn getreden.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Het heeft daartoe, kort weergegeven, overwogen dat [verweerder] c.s. in feite hetzelfde vorderden als waarover reeds eerder, in een door hen tegen de rechtsvoorganger van [eiser] c.s. - [erflater A] - ingestelde vordering, onherroepelijk was beslist bij vonnis van 24 oktober 1988 van het Gerecht in eerste aanleg. De vordering van [eiser] c.s. heeft het Gerecht buiten behandeling gelaten omdat het deze vordering als voorwaardelijk ingesteld beschouwde en de voorwaarde niet in vervulling is gegaan.
Het Hof heeft de tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg aangevoerde grieven verworpen. Voor wat de vordering in conventie betreft was het Hof van oordeel dat het vonnis van 24 oktober 1988 tussen partijen gezag van gewijsde heeft. Voor wat de vordering in reconventie van [eiser] c.s. betreft was het Hof van oordeel dat deze vordering niet voorwaardelijk was ingesteld maar dat [eiser] c.s. geen belang hebben bij de door hen gevorderde verklaring voor recht. Het Hof heeft daaraan toegevoegd dat ook al zouden [eiser] c.s. wel voldoende belang hebben bij de door hen gevorderde verklaring voor recht, hun vordering zou moeten worden afgewezen omdat de rechtsvoorgangers van [eiser] c.s. niet in redelijkheid hebben kunnen menen dat zij, aangenomen dat zij bezitter waren, voor het geheel gerechtigd waren tot de onroerende zaak.
Het middel bestrijdt de beslissing van het Hof ten aanzien van de vordering van [eiser] c.s. in reconventie.
4.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep voorzover ingesteld door Chato Properties N.V.
Uit de stukken van het geding blijkt niet dat de vordering in reconventie mede is ingesteld door Chato Properties N.V. Zij kan derhalve niet worden ontvangen in haar beroep in cassatie dat is ingesteld tegen de in reconventie door het Hof gegeven beslissing.
5.Beoordeling van het middel
5.1 De onderdelen 4.5 - 4.7, die het eerst zullen worden behandeld, zijn gericht tegen ’s Hofs rov. 9.4. Hetgeen het Hof daarin overweegt moet als volgt worden begrepen. [Eiser] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de onroerende zaak hun gezamenlijk toebehoort en dat deze zaak niet valt in een gemeenschap met andere personen. De rechtsvoorgangers van [eiser] c.s., aan wie zij zeggen hun recht te ontlenen, hebben echter niet in redelijkheid kunnen menen dat de onroerende zaak hun geheel toebehoorde. Voldoende bekend was dat de plantage was nagelaten aan de gezamenlijke vrijgelaten slaven van de weduwe [..]. Dit feit was bovendien in het plantageregister aangetekend. Zij hadden dit feit door raadpleging van dit register kunnen kennen, zodat zij zich niet op bezit te goeder trouw van de gehele onroerende zaak hebben kunnen beroepen. Op deze grond heeft het Hof geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat de rechtsvoorgangers van [eiser] c.s. bezit te goeder trouw van de gehele onroerende zaak hebben gehad. Zij hebben dan ook niet door verjaring de eigendom van de gehele onroerende zaak verkregen.
5.2 Door te oordelen als hiervoor is weergegeven heeft het Hof een juiste maatstaf aangelegd. Naar het recht van de Nederlandse Antillen is voor verkrijging door verjaring van een onroerende zaak, of een recht daarop, immers nodig bezit te goeder trouw van die zaak, of dat recht, gedurende de daartoe in art. 1982 BWNA gestelde termijn. Een bezitter is, ook naar dat recht, te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt, en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. 's Hofs oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is van een toereikende motivering voorzien. De onderdelen falen derhalve.
5.3 Nu, naar volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, 's Hofs oordeel dat ook indien [eiser] c.s. voldoende belang zouden hebben bij de door hen gevorderde verklaring voor recht, deze verklaring voor recht niet kan worden gegeven, in cassatie stand houdt, kunnen ook de overige in het middel vervatte klachten niet tot cassatie leiden.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Chato Properties N.V. niet-ontvankelijk in haar beroep;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op ƒ 540,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren P. Neleman, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 8 september 2000.