Uitspraak
1.Procesverloop
.
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van het Gerecht
Wettelijk kader
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur der belastingen tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de aanslag successiebelasting voor het jaar 2015 werd vernietigd. De erfgenamen van de op 10 april 2015 overleden erflater, bestaande uit zijn echtgenote en twee dochters, dienden op 21 maart 2018 aangifte successiebelasting te doen. De Inspecteur legde op 31 december 2020 een definitieve aanslag op, maar de landsverordening successiebelasting was per 1 juli 2018 ingetrokken. Het Gerecht oordeelde dat de aanslag niet in stand kon blijven, omdat er geen wettelijke grondslag meer was voor de heffing van successiebelasting na deze datum. De Inspecteur ging in hoger beroep, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bevestigde de uitspraak van het Gerecht. Het Hof stelde vast dat de Inspecteur niet bevoegd was om de aanslag op te leggen, aangezien de wettelijke basis ontbrak. De Inspecteur had betoogd dat de wetgever de bedoeling had om erfenissen tot 1 juli 2018 te belasten, maar het Hof oordeelde dat zonder een overgangsregeling de aanslag niet rechtsgeldig kon zijn. De uitspraak van het Hof bevestigde de vernietiging van de aanslag en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.