ECLI:NL:OGEAA:2021:383

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
AUA202100911
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aanslag successiebelasting 2014 wegens intrekking wettelijke regeling

Op 1 mei 2014 is de erflater overleden, eigenaar van een condominium in Aruba. De belanghebbende, als enige erfgename, betwist de definitieve aanslag successiebelasting 2014 die op 31 december 2019 is opgelegd. De belanghebbende stelt dat de aanslag onterecht is, omdat de Landsverordening successiebelasting (LvSb) op dat moment was ingetrokken. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba oordeelt dat de aanslag niet rechtsgeldig kon worden opgelegd, aangezien de LvSb niet meer van toepassing was op het moment van opleggen. De aanslag wordt vernietigd, en de belanghebbende wordt in de proceskosten vergoed. De uitspraak is gedaan op 20 juli 2021 door mr. drs. M.M. de Werd, in aanwezigheid van griffier M.M.M. Faro MSc.

Uitspraak

Uitspraak van 20 juli 2021
BBZ nr. AUA202100911
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende in de Verenigde Staten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 31 december 2019 een aanslag terzake van een in 2014 verkregen erfenis (hierna: aanslag successiebelasting 2014 [1] ) opgelegd naar een heffingsgrondslag van Afl. 1.004.600 en een te betalen bedrag aan successierecht van Afl. 78.250.
1.2
Belanghebbende is op 19 november 2020 in bezwaar gekomen tegen de aanslag successiebelasting 2014.
1.3
De Inspecteur heeft op 28 december 2020 een vragenbrief gestuurd naar belanghebbende.
1.4
Belanghebbende heeft op 27 januari 2021 de vragenbrief van de Inspecteur beantwoord.
1.5
De Inspecteur heeft op 10 februari 2021 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur de aanslag successiebelasting 2014 ambtshalve verminderd tot een aanslag met een heffingsgrondslag van Afl. 899.600 en een te betalen bedrag aan successiebelasting van Afl. 69.430.
1.6
Belanghebbende is op 7 april 2021 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.7
De Inspecteur heeft op 7 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 21 juni 2021 een pleitnota bij het Gerecht ingediend en tevens aan de Inspecteur toegezonden.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021 te Oranjestad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A], bijgestaan door [B], beiden verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [C].
Bij de zitting waren, met goedvinden van partijen, drie studenten van de Universiteit van Aruba aanwezig.

2.FEITEN

2.1
Op 1 mei 2014 is de heer [HB] (hierna: erflater) overleden.
2.2
Erflater was tot zijn overlijden eigenaar van een onroerende zaak in Aruba. Het betreft het condominium [Z], Unit [00].
2.3
Belanghebbende is enig erfgename van erflater.
2.4
Bij akte van tenaamstelling van 26 november 2014 is het condominium op naam van belanghebbende gesteld.
2.5
Erflater was ten tijde van zijn overlijden woonachtig in de Verenigde Staten (VS) en was nimmer inwoner van Aruba.
2.6
Erfgename is woonachtig in de VS en is nooit inwoner van Aruba geweest.
2.7
Het condominium wordt namens belanghebbende beheerd door het makelaarskantoor [Prestige] (hierna: Prestige).
2.8
De definitieve aanslag successiebelasting 2014 is geadresseerd te [adres]. Dat is het adres van het condominium.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar en het antwoord op de vraag of de definitieve aanslag successiebelasting 2014 in stand kan blijven.
3.2
Belanghebbende stelt dat zij ontvankelijk is in haar bezwaar en dat de Inspecteur geen wettelijke grondslag had om de definitieve aanslag successiebelasting 2014 op te leggen met als gevolg dat de aanslag nietig dan wel vernietigbaar dient te worden verklaard.
3.3
De Inspecteur stelt dat belanghebbende niet- ontvankelijk is in haar bezwaar en dat de aanslag terecht is opgelegd. De Inspecteur concludeert tot niet- ontvankelijk- dan wel ongegrondverklaring van het beroep.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
Alvorens het Gerecht over kan gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep, dient de ontvankelijkheid van het bezwaar te worden beoordeeld.
4.2
In artikel 17, lid 1 van de Algemene landsverordening belastingen (hierna: ALB) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.3
Voornoemde regel lijdt uitzondering als de aanslag de belanghebbende niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van belastingdienst, zoals een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te wijten. In dat geval is de aanslag niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst van de aanslag door de belanghebbende (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960; GEA Curaçao 23 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:60; GHvJ 15 mei 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:131).
4.4
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend op 31 december 2019. Het bezwaarschrift is op 19 november 2020 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.5
Belanghebbende heeft betoogd dat de aanslag niet op de juiste wijze is bekend gemaakt, zodat de bezwaartermijn later is aangevangen. De aanslag is volgens belanghebbende ten onrechte naar het adres [adres], dat is het adres van de condominium, gezonden.
4.6
Tussen partijen staat vast of is niet in geschil dat belanghebbende niet binnen Aruba woont, aldaar geen vaste inrichting heeft en geen aangifte heeft gedaan voor de successiebelasting. Ingevolge artikel 28 van de Algemene landsverordening belastingen kunnen stukken die moeten worden uitgereikt aan degene die niet binnen Aruba een vaste woonplaats of een vaste inrichting heeft uitgereikt worden aan de woning of het kantoor van zijn binnen Aruba wonende of gevestigde vertegenwoordiger. In artikel 40, lid 4 van de Landsverordening successiebelasting (LvSb) is, voor zover hier van belang, bepaald dat zij die voor de overgangsbelasting geen aangifte hebben gedaan, worden geacht hun woonplaats te hebben ten parkette van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie (OM) bij het Gerecht in eerste aanleg.
4.7
De aanslag successiebelasting 2014 is niet naar het woonadres van belanghebbende, niet naar een vertegenwoordiger van belanghebbende en ook niet naar het parket van het OM verstuurd. Dat betekent dat, gelet op de in 4.6 vermelde bepalingen, de aanslag niet naar het juiste adres is verstuurd zodat ze niet op juiste wijze is bekend gemaakt.
4.8
Dit brengt mee dat de bezwaartermijn later begint te lopen en is aangevangen op de dag van de ontvangst van (een afschrift van) het aanslagbiljet door de belanghebbende of haar vertegenwoordiger. Uit de email-correspondentie tussen belanghebbende en (de makelaar) Prestige blijkt dat Prestige rond 5 oktober 2020 kennis heeft genomen van de aanslag en deze op 22 oktober 2020 per email toegezonden heeft aan belanghebbende. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat Prestige niet aangemerkt kan worden als (fiscaal) vertegenwoordiger van belanghebbende is de aanvangsdatum van de bezwaartermijn 22 oktober 2020. Het bezwaarschrift van 19 november 2020 is dan binnen de termijn van twee maanden ingediend. Het bezwaar is daarom ontvankelijk.
Inhoudelijk
4.9
De LvSb (AB 1990 no. GT26) is ingetrokken ingaande 1 juli 2018 (artikelen XIX en XX, Afkondigingsblad 2018 no. 34). Per 1 juli 2018 zijn verkrijgingen krachtens erfrecht van onroerende zaken voortaan belast voor de overdrachtsbelasting (artikelen III en XX, Afkondigingsblad 2018 no. 34 en artikel 3, lid 1 Landsverordening overdrachtsbelasting).
4.1
Belanghebbende betoogt dat de aanslag successiebelasting 2014 ten onrechte is opgelegd, omdat ten tijde van het opleggen van die aanslag (op 31 december 2019) de LvSb was ingetrokken. Dit betoog slaagt.
4.11
Een aanslag kan slechts rechtsgeldig worden opgelegd indien deze berust op een wettelijke regeling die (i) voorziet in heffing van deze belasting bij wege van aanslag, en die (ii) gelet op het ter zake geldende overgangsrecht (nog) van toepassing is op het tijdstip waarop die aanslag wordt opgelegd (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:289; GEA Curaçao 9 februari 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:16).
4.12
De aan belanghebbende opgelegde aanslag is gebaseerd op de LvSb, die voorafgaand aan het opleggen van de aanslag was ingetrokken zonder dat was voorzien in enige bepaling van overgangsrecht. Daarom moet van onmiddellijke werking van die intrekking worden uitgegaan (zie ECLI:NL:HR:2017:289 en ECLI:NL:OGEAC:2021:16). Dit brengt mee dat de LvSb op het moment van het opleggen van de aanslag niet meer van toepassing was. Op dat moment kon dus geen aanslag meer worden opgelegd.
4.13
De in artikel 10, lid 4 ALB opgenomen termijn van tien jaren voor het opleggen van een aanslag brengt daarin geen verandering. De in die bepaling bedoelde bevoegdheid tot het opleggen van aanslagen kan alleen worden uitgeoefend met betrekking tot heffingen bij wege van aanslag waarvoor op het moment van die oplegging een toepasselijke wettelijke grondslag bestaat. Die grondslag ontbreekt na de intrekking van de LvSb. Daaraan kan niet afdoen dat de materiële belastingschuld al voorafgaand aan die intrekking, in 2014, was ontstaan (zie ECLI:NL:HR:2017:289 en ECLI:NL:OGEAC:2021:16).
4.14
Ter zitting heeft de Inspecteur betoogd dat het arrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2017:289 ziet op gemeentelijke heffingen en daarom geen toepassing kan vinden op de hier in het geding zijnde successiebelasting. Het Gerecht is van oordeel dat het arrest algemene werking heeft en dus ziet op zowel gemeentelijke belastingen als andere belastingen. Voorts heeft de Inspecteur betoogd dat het niet redelijk is om heffing in zijn geheel achterwege te laten. Dit leidt het Gerecht ook niet tot een ander oordeel. Immers, de rechter kan de redelijkheid van een wettelijke bepaling niet toetsen. Tenslotte heeft de Inspecteur verdedigd dat, als er geen successiebelasting geheven kan worden, er overdrachtsbelasting geheven moet kunnen worden. Het Gerecht zal dit standpunt, wat daar verder ook van zij, buiten behandeling laten omdat de overdrachtsbelasting hier niet in het geding is.
4.15
Gelet op het vorenstaande dient de aanslag successiebelasting 2014 te worden vernietigd.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 Landverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.4
In artikel 1 van dit landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl.1.400 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).
Griffierecht
5.5
In artikel 18, lid 4 LBB is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag successiebelasting 2014;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.400; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 20 juli 2021, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieAUA@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300

Voetnoten

1.In feite is sprake van een aanslag overgangsbelasting in de zin van artikel 3 van de Landsverordening successiebelasting. Omdat in de stukken en door partijen steeds gesproken wordt over de aanslag “successiebelasting” zal het Gerecht deze term gebruiken.