ECLI:NL:HR:2013:BY1244
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de deelnemingsvrijstelling op deelnemingsdividenden in vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem over een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2007. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die na vermindering door de Inspecteur was gehandhaafd. De Rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, maar handhaafde de aanslag na ambtshalve vermindering. De belanghebbende ging in cassatie, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. De Advocaat-Generaal concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was op dividenden die toerekenbaar waren aan het jaar 2006, omdat de wetgever bij de wijziging van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geen overgangsbepaling had opgenomen. Dit betekent dat de nieuwe wetgeving per 1 januari 2007 onmiddellijk van toepassing was op voordelen die na deze datum werden gerealiseerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, verminderde de aanslag tot nihil en stelde het verlies van de belanghebbende voor het jaar 2007 vast op € 1.500.209. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.
Dit arrest benadrukt het belang van de hoofdregel van onmiddellijke werking van gewijzigde wetgeving en de noodzaak voor de wetgever om expliciete overgangsbepalingen op te nemen wanneer dat nodig is. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling en de compartimenteringsleer in de vennootschapsbelasting.