ECLI:NL:HR:2017:289

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
16/01159
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de Verordening afvalstoffenheffing 2013 en de rechtsgeldigheid van aanslagen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 januari 2016, waarin het Hof had geoordeeld dat de aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2013 terecht was opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had echter betoogd dat de aanslag niet rechtsgeldig was, omdat de Verordening afvalstoffenheffing 2013 op het moment van opleggen van de aanslag was ingetrokken zonder overgangsrecht.

De Hoge Raad oordeelde dat de intrekking van de verordening zonder overgangsregeling betekent dat er geen rechtsgrond meer was voor het opleggen van de aanslag. De Raad bevestigde dat een aanslag in een gemeentelijke belasting alleen rechtsgeldig kan worden opgelegd indien deze is gebaseerd op een verordening die op het moment van opleggen nog van kracht is. Aangezien de Verordening afvalstoffenheffing 2013 was ingetrokken vóór de oplegging van de aanslag, was de aanslag niet rechtsgeldig. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee het oordeel van het Hof werd bekrachtigd.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van gemeentelijke belastingaanslagen en benadrukt het belang van overgangsrecht bij de intrekking van verordeningen. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en het griffierecht voor het college is vastgesteld op € 503.

Uitspraak

24 februari 2017
nr. 16/01159
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 26 januari 2016, nr. 15/00250, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Rijnwaarden tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 14/5286) betreffende de aan
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente Rijnwaarden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 29 september 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2016:965).
Het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 februari 2014 een aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2013 opgelegd.
2.1.2.
De raad van de gemeente Rijnwaarden heeft op 18 december 2012 de Verordening afvalstoffenheffing 2013 vastgesteld en deze op 19 februari 2013 gewijzigd. Deze verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 6 Wijze van heffing
1 De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van aanslag.
(…)
Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1 De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.1 van de tarieventabel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
(…)
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
1 De 'Verordening afvalstoffenheffing 2012' van 20 december 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing.
2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.
4 Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening afvalstoffenheffing 2013'."
2.1.3.
Op 17 december 2013 heeft de raad van de gemeente Rijnwaarden de Verordening afvalstoffenheffing 2014 vastgesteld. In deze verordening is onder meer bepaald:
"Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
1 De 'Verordening afvalstoffenheffing 2013' van 18 december 2012, gewijzigd op 19 februari 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing.
2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.
4 Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening afvalstoffenheffing 2014'."
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of de aanslag afvalstoffenheffing 2013 terecht aan belanghebbende is opgelegd, omdat ten tijde van het opleggen van die aanslag de Verordening afvalstoffenheffing 2013 was ingetrokken.
2.2.2.
Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartoe heeft het Hof geoordeeld dat de Verordening afvalstoffenheffing 2013 per 1 januari 2014 is ingetrokken zonder dat in een overgangsregeling is voorzien. Artikel 11, lid 3, AWR laat onverlet dat ook aan de formele vaststelling door de heffingsambtenaar van een materiële belastingschuld een geldige wettelijke regeling ten grondslag moet liggen waaraan hij de heffingsbevoegdheid voor die specifieke belasting ontleent. Omdat de gemeentelijke wetgever bij de intrekking van de Verordening afvalstoffenheffing 2013 niet heeft bepaald dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor de datum van intrekking hebben voorgedaan, berust de aan belanghebbende opgelegde aanslag niet op een daarvoor toereikende wettelijke grondslag, aldus het Hof.
2.3.1.
Tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen richt zich de eerste klacht.
2.3.2.
Een aanslag in een gemeentelijke belasting kan slechts rechtsgeldig worden opgelegd indien deze berust op een verordening die (i) voorziet in heffing van deze belasting bij wege van aanslag, en die (ii) gelet op het ter zake geldende overgangsrecht (nog) van toepassing is op het tijdstip waarop die aanslag wordt opgelegd.
2.3.3.
De aan belanghebbende opgelegde aanslag is gebaseerd op de Verordening afvalstoffenheffing 2013, die voorafgaand aan het opleggen van de aanslag was ingetrokken zonder dat was voorzien in enige bepaling van overgangsrecht. Daarom moet van onmiddellijke werking van die intrekking worden uitgegaan. Dit brengt mee dat de Verordening afvalstoffenheffing 2013 op het moment van het opleggen van de aanslag niet meer van toepassing was. Gelet op het onder 2.3.2 overwogene kon op dat moment op grond van die verordening geen aanslag meer worden opgelegd.
2.3.4.
De in artikel 11, lid 3, AWR opgenomen termijn van drie jaren voor het opleggen van een aanslag brengt daarin geen verandering. De in die bepaling bedoelde bevoegdheid tot het opleggen van aanslagen kan, zoals het Hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen, alleen worden uitgeoefend met betrekking tot heffingen bij wege van aanslag waarvoor een ten tijde van die oplegging toepasselijke wettelijke grondslag bestaat. Die grondslag ontbreekt na de intrekking van de Verordening, met inbegrip van de daarin opgenomen bepaling dat de heffing plaatsvindt bij wege van aanslag. Daaraan kan niet afdoen dat de materiële belastingschuld al voorafgaand aan die intrekking, in 2013, was ontstaan.
2.3.5.
De eerste klacht faalt.
2.3.6.
De tweede klacht kan evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2017.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden wordt een griffierecht geheven van € 503.