ECLI:NL:OGHACMB:2022:210

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
CUR2020H00143
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandse geboorte en binnenlandse erkenning in het kader van het Nederlanderschap

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van het Nederlanderschap van een verzoekster die in het buitenland is geboren. De verzoekster, die in Curaçao woont, heeft een verzoek ingediend tot vaststelling van haar Nederlanderschap, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. O.E. Kostrzewski. De belanghebbenden in deze zaak zijn onder andere het Openbaar Ministerie van Curaçao, de Staat der Nederlanden (Immigratie- en Naturalisatiedienst), de Minister van Justitie van Curaçao, en het Hoofd Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van Curaçao.

De procedure is voortgevloeid uit eerdere tussenbeschikkingen van het Hof en een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 25 februari 2022 een prejudiciële vraag beantwoord die door het Hof was gesteld. De kern van de zaak draait om de vraag of de erkenning van de verzoekster in de Dominicaanse Republiek en later in Sint Eustatius rechtsgeldig is, en of deze erkenningen invloed hebben op haar Nederlanderschap.

Het Hof heeft vastgesteld dat de erkenning in Sint Eustatius nietig is, omdat een kind dat al een vader heeft niet opnieuw kan worden erkend. De oorspronkelijke geboorteakte uit de Dominicaanse Republiek is bepalend voor de afstamming van de verzoekster. Het Hof concludeert dat er geen discrepantie is tussen de geboorteakte en de wettelijke status van de verzoekster, waardoor artikel 1:209 BW niet van toepassing is. Uiteindelijk heeft het Hof het verzoek van de verzoekster afgewezen, met de toevoeging dat er geen tijdsbeperkingen zijn voor autoriteiten om het Nederlanderschap te betwisten.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2022 BESCHIKKING NO.
Registratienr.: CUR2020H00143
Uitspraak: 16 augustus 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Eindbeschikking in de zaak van:
[Verzoekster],
wonend in Curaçao, te dezen woonplaats gekozen hebbend ten kantore van haar gemachtigde,
verzoekster tot vaststelling van het Nederlanderschap,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski,
belanghebbenden:
1.
het Openbaar Ministerie van Curaçao,hierna: OM,
2.
de Staat der Nederlanden (Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid),hierna IND,
3.
de Minister van Justitie van Curaçao,
4.
het Hoofd Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (basisregistratie persoonsgegevens) van Curaçao.

1.Verder verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenbeschikkingen van 26 maart 2021 en 4 mei 2021.
1.1
Op 25 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:332) heeft de Hoge Raad een prejudiciële beslissing genomen naar aanleiding van de door het Hof bij beschikking van 4 mei 2021 (ECLI:NL:OGHACMB:2021:109) gestelde prejudiciële vraag.
1.2
Op 22 maart 2022 heeft verzoekster een akte uitlating n.a.v. prejudiciële beslissing genomen strekkende tot handhaving van haar verzoek.
1.2.
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1
De Hoge Raad heeft de prejudiciële vraag van het Hof aldus beantwoord:
3.1
Art. 1:209 BW bepaalt dat iemands afstamming volgens zijn geboorteakte door een ander niet kan worden betwist, indien hij een staat overeenkomstig die akte heeft. Art. 1:209 BW is gelijkluidend aan art. 1:209 van het voor Sint Eustatius geldende BW (hierna: BW-BES). Het strookt met het in art. 39 lid 1 Statuut voor het Koninkrijk neergelegde concordantiebeginsel, dat ertoe strekt het burgerlijk recht binnen het Koninkrijk zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze te regelen, om voor de uitleg van art. 1:209 BW-BES aan te sluiten bij de uitleg van art. 1:209 BW.
3.2
Er is sprake van zogenoemd bezit van staat in de zin van art. 1:209 BW indien de wijze waarop iemand met een zekere duurzaamheid aan het maatschappelijk verkeer deelneemt, naar zijn uiterlijke vorm erop duidt dat hij in een bepaalde familiebetrekking staat tot een ander
.[noot 2: Zie o.a. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2036, rov. 2.8.1, HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5084, rov. 3.5 en HR 7 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0360, rov. 3.4.]Bezit van staat beoogt rechtszekerheid en bescherming van het belang van het kind te bieden.
[noot 3: HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2036, rov. 2.8.2 en HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9884, rov. 5.3.6.]Deze rechtszekerheid en bescherming strekken zich mede uit tot buitenlandse geboorteaktes waaraan een gebrek kleeft.
[noot 4: Vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2036, rov. 2.8.2, HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:186, rov. 3.5 en HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9884, rov. 5.3.6.]
3.3
Noch uit de tekst noch uit de parlementaire geschiedenis van art. 1:209 BW blijkt dat de wetgever de term geboorteakte in deze bepaling heeft willen uitbreiden naar latere afzonderlijke akten houdende erkenning indien de afstamming reeds volledig uit de binnen- of buitenlandse geboorteakte blijkt. Het strookt met de tekst en de strekking van art. 1:209 BW dat in een geval zoals het onderhavige alleen de buitenlandse geboorteakte als geboorteakte in de zin van art. 1:209 BW wordt aangemerkt.
3.4
Het antwoord op de prejudiciële vraag luidt derhalve dat de term ‘geboorteakte’ in de zinsnede ‘afstamming volgens zijn geboorteakte’ in art. 1:209 BW – in het geval een kind in het buitenland is geboren en erkend – ziet op de oorspronkelijke geboorteakte die zich in het buitenland bevindt.
2.2
Verzoekster is in 1975 erkend in de Dominicaanse Republiek door een man die de nationaliteit van Puerto Rico, en dus de Amerikaanse nationaliteit, had. Deze erkenning is aangetekend op de geboorteakte van verzoekster. Verzoekster is in 1983 opnieuw erkend in Sint Eustatius door de Nederlandse echtgenoot van haar moeder.
2.3
Deze tweede erkenning is nietig aangezien een kind dat al een vader heeft niet kan worden erkend. Volgens de
wetis dus de man die de Amerikaanse nationaliteit had de vader van verzoekster.
2.4
Volgens de
oorspronkelijke geboorteaktein de Dominicaanse Republiek, die blijkens het antwoord op de prejudiciële vraag de ‘geboorteakte’ is in de zinsnede ‘afstamming volgens zijn geboorteakte’ in art. 1:209 BW, is man die de Amerikaanse nationaliteit had de vader.
2.5
Tussen de
staat volgens de weten de
staat volgens de geboorteaktebestaat derhalve geen discrepantie, zodat artikel 1:209 BW (bescherming van bezit van staat) niet van toepassing is.
2.6
Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
2.7
Het Hof voegt ambtshalve toe dat blijkens het antwoord van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:331) op de eerste door het Hof in een nadere zaak gestelde prejudiciële vraag, voor de autoriteiten geen begrenzing in de tijd geldt om het Nederlanderschap te betwisten.

3.Beslissing

Het Hof wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en – bij afwezigheid van de voorzitter door mr. Meijer ondertekend, ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 16 augustus 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.