ECLI:NL:HR:2003:AI0360

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R02/094HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake de erkenning van een kind en de betwisting van afstamming

In deze zaak hebben vijf verzoekers tot cassatie, allen wonende op Aruba, een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Zij vroegen de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand om de kantmelding in het geboorteregister van Aruba van 1946 door te halen, zodat vastgesteld zou worden dat de verweerder geen erkend kind is van wijlen [betrokkene 1]. De Ambtenaar heeft het verzoek bestreden, en het gerecht heeft op 8 juli 1999 de Ambtenaar gelast om de kantmelding door te halen. Verweerder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dat op 20 augustus 2002 het vonnis van het gerecht heeft vernietigd en de vorderingen van de verzoekers heeft afgewezen. De verzoekers hebben cassatie ingesteld tegen deze vonnissen.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 november 2003 geoordeeld dat de vordering van de verzoekers niet kan slagen. De Hoge Raad overweegt dat de afstamming van verweerder, zoals die blijkt uit zijn geboorteakte, niet kan worden betwist door derden, op basis van artikel 1:209 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwerpt het beroep en oordeelt dat de verzoekers in de kosten van het geding in cassatie worden veroordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden vonnissen, maar de Hoge Raad volgt deze conclusie niet en bevestigt de beslissing van het hof.

Uitspraak

7 november 2003
Eerste Kamer
Nr. R02/094HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoeker 2],
3. [verzoeker 3],
4. [verzoeker 4], en
5. [verzoeker 5],
allen wonende op Aruba,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.K. Oostlander-Vos,
t e g e n
[verweerder], wonende op Aruba,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.A. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 18 mei 1998 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hierna: het gerecht, ingediend verzoekschrift hebben verzoekers tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] c.s. - zich in een procedure tegen (1) de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van Aruba en (2) verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gewend tot dat gerecht en verzocht de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand, verder te noemen: de ambtenaar, te gelasten de kantmelding in het geboorteregister van Aruba van 1946 onder nummer 434 door te halen in dier voege dat komt vast te staan dat [verweerder] géén erkend kind is van wijlen [betrokkene 1], en voor recht te verklaren dat voor het geval deze doorhaling door de ambtenaar is verricht, [verweerder] geen rechten heeft of kan doen gelden ten aanzien van de nalatenschap van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], kosten rechtens.
De Ambtenaar heeft een schriftuur ingediend en [verweerder] heeft het verzoek bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 8 juli 1999 de ambtenaar gelast om de kantmelding in de marge van de geboorteakte no. 434 van het geboorteregister van het registerjaar 1946 van [betrokkene 3] door te halen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof.
Bij tussenvonnis van 22 augustus 2000 heeft het hof een inlichtingencomparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 19 februari 2002 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [verweerder].
Bij eindvonnis van 20 augustus 2002 heeft het hof het vonnis van het gerecht vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [verzoeker] c.s. afgewezen.
De vonnissen van 19 februari 2002 en 20 augustus 2002 van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de twee laatstvermelde vonnissen van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van de bestreden vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en tot terugwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] is op 4 juli 1946 geboren als natuurlijk kind van [betrokkene 4]. Op 8 juli 1946 heeft zijn moeder bij de burgerlijke stand van Aruba aangifte gedaan van deze geboorte. De ambtenaar heeft een geboorteakte opgemaakt met nummer 434 van het geboorteregister in het jaar 1946.
(ii) In de marge van deze geboorteakte is op 14 december 1994 een kantmelding geplaatst inhoudende dat [verweerder] op 10 mei 1960 te [plaats A], Venezuela, door [betrokkene 1] is erkend.
3.2 [Verzoeker] c.s. hebben - voor zover thans nog van belang - doorhaling gevorderd van de hiervoor in 3.1 (ii) genoemde kantmelding. Het gerecht heeft deze vordering toegewezen en het hof heeft deze afgewezen. Het hof heeft daartoe in zijn tweede tussenvonnis (rov. 2.2) onder meer overwogen dat de afstamming van [verweerder] zoals die uit zijn geboorteakte blijkt, is dat hij het erkende kind is van [betrokkene 1] en dat deze afstamming op grond van het bepaalde in art. 1:209 BWA door derden niet kan worden betwist wanneer deze in overeenstemming is met zijn staat. In dat geval is het niet meer van belang of de erkenning in Venezuela geldig is verricht en of de juiste documenten waaruit zulks moet blijken, nog beschikbaar zijn. Ook is dan niet meer van belang of aan het plaatsen van de kantmelding in de geboorteakte de juiste documenten ten grondslag hebben gelegen. In zijn eindvonnis heeft het hof geoordeeld dat uit de ten processe gebleken omstandigheden volgt dat de wijze waarop [verweerder] aan het maatschappelijk verkeer deelnam, aansluit bij de in zijn geboorteakte vermelde afstamming van erkend kind van [betrokkene 1], zodat deze afstamming niet door [verzoeker] c.s. kan worden betwist.
3.3 Het middel klaagt allereerst dat het hof heeft miskend dat van strijd van de vordering met de voorschriften omtrent inroeping en betwisting van staat geen sprake is, indien - zoals hier - de geboorteakte van de persoon om wie het gaat feiten vermeldt die niet hadden mogen worden opgenomen en/of waarvan de onjuistheid kan worden aangetoond zonder dat de rechter zich begeeft in een onderzoek naar het fysieke vader- of moederschap, ook al kan toewijzing van zodanige vordering verandering brengen in de staat van de desbetreffende persoon. Indien het hof het voorgaande niet heeft miskend, klaagt het middel dat het hof zijn beslissing niet voldoende heeft gemotiveerd, omdat het hof, gelet op de vaststaande omstandigheden en de essentiële stellingen van [verzoeker] c.s., had dienen te onderzoeken of deze omstandigheden moeten leiden tot het oordeel dat de (kantmelding in de) geboorteakte van [verweerder] feiten vermeldt die niet hadden mogen worden opgenomen en/of waarvan de onjuistheid is of kan worden aangetoond zonder dat het hof zich begeeft in een onderzoek naar het fysieke vaderschap van [betrokkene 1].
3.4 Het hof heeft kennelijk tot uitgangspunt genomen dat de onderhavige vordering van [verzoeker] c.s. slechts strekt tot betwisting van de afstamming van [verweerder]. Het hof heeft terecht geoordeeld dat daarom in een geval als dit allereerst moet worden gelet op het bepaalde in art. 1:209 BWA. Ingevolge deze bepaling geldt immers dat, indien de - door de betrokkene aannemelijk te maken - wijze waarop iemand met een zekere duurzaamheid aan het maatschappelijk verkeer deelneemt naar zijn uiterlijke vorm erop duidt dat hij in een bepaalde familiebetrekking staat tot een ander en deze uiterlijke vorm strookt met de vermelding dienaangaande in de geboorteakte van de betrokkene, de rechtszekerheid meebrengt dat de juistheid van de desbetreffende vermelding in de geboorteakte niet met succes door een derde kan worden betwist. Deze bepaling laat weliswaar onverlet dat verbetering kan worden verzocht van evidente fouten of misslagen in een akte, doch in het oordeel van het hof ligt besloten dat van een evidente fout of misslag geen sprake is geweest. Het oordeel van het hof geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5 Het middel kan ook overigens niet tot cassatie leiden. Het hof was immers, anders dan het middel betoogt, niet gehouden "te onderzoeken of de te dezer zake (vast)gestelde feiten en omstandigheden, voorzover zij vaststaan en/of indien zij (alsnog) komen vast te staan, (moeten) leiden tot het oordeel dat de (kantmelding in de) geboorteakte van [verweerder] feiten vermeldt die niet hadden mogen worden opgenomen en/of waarvan de onjuistheid is of kan worden aangetoond zonder dat het Hof zich begeeft in een onderzoek naar het fysieke vaderschap van [betrokkene 1]". Het onderzoek als in het middel omschreven zou immers, gelet op de strekking van de vordering en de aard van het gewenste onderzoek, niet gericht zijn op de verbetering van een evidente fout of misslag in de akte doch zou inhouden dat de rechter zich moet begeven in een beoordeling van de juistheid van alle gestelde en gemotiveerd betwiste feiten en omstandigheden en de betekenis van de overgelegde documenten om de vraag te (kunnen) beantwoorden of in dit geval wel erkenning heeft plaatsgevonden. Daarmee zou de rechter in strijd met het bepaalde in art. 1:209 ingaan op de betwisting van de afstamming.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 261,07 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 7 november 2003.