In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen (USZV) tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De zaak betreft de aanspraak van [belanghebbende] op ziekengeld na een ziekmelding op 3 februari 2011. Het USZV had eerder bepaald dat [belanghebbende] per 7 april 2013 geen aanspraak meer had op ziekengeld voor een ziekte die onder ziektemeldingskaartnummer 200720 viel. Deze beslissing werd door [belanghebbende] aangevochten, wat leidde tot een uitspraak van het Gerecht op 26 januari 2015, waarin het beroep van [belanghebbende] gegrond werd verklaard en de beschikking van het USZV werd vernietigd.
Het USZV ging in hoger beroep, waarbij het betoogde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat [belanghebbende] belang had bij het beroep, aangezien hij ten tijde van de beschikking niet arbeidsongeschikt was. Het Hof oordeelde dat de ziekteoorzaak waarop de beschikking van 30 oktober 2013 betrekking had, een chronische ziekte was, en dat [belanghebbende] in de toekomst arbeidsongeschikt kon raken door dezelfde ziekteoorzaak. Het Hof concludeerde dat de aanspraak op ziekengeld niet na twee jaar vervalt, maar pas nadat de werknemer in totaal twee jaar arbeidsongeschikt is geweest door dezelfde ziekteoorzaak.
Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het beroep van [belanghebbende] ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 9 oktober 2015 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.