In deze zaak heeft het College van Beroep op 14 februari 2024 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (de Bank) van 28 november 2022, waarin werd vastgesteld dat [appellant] geen recht meer had op ziekengeld vanaf 25 november 2022. [Appellant], een vrachtwagenchauffeur, had zich op 11 juni 2019 ziekgemeld met knieklachten en had recht op ziekengeld tot 11 juni 2021. Na een nieuwe ziekmelding op 3 november 2022, die verband hield met dezelfde ziekteoorzaak, werd het ziekengeld door de Bank beëindigd op basis van artikel 5 van de Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv), dat stelt dat het recht op ziekengeld vervalt na twee jaar voor dezelfde ziekteoorzaak.
Tijdens de zitting op 13 december 2023 was [appellant] niet aanwezig, maar de Bank werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het College heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en eerdere uitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Het College kwam tot de conclusie dat de uitleg van de Bank over de termijn van twee jaar niet correct was, omdat de verordeninggever niet de intentie had om het recht op ziekengeld te beperken op de manier zoals de Bank dat had gedaan. De laatste volzin van artikel 5, eerste lid, van de LvZv moet worden geïnterpreteerd als een regeling van de uitkeringsduur, en niet als een beperking van het recht op ziekengeld na twee jaar.
Het College heeft daarom het beroep van [appellant] gegrond verklaard, de beslissing van de Bank vernietigd en de Bank opgedragen om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Deze uitspraak benadrukt het belang van een juiste interpretatie van de wetgeving en de rechten van werknemers in het kader van ziekteverzekeringen.