ECLI:NL:OGEAM:2024:38

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
SXM202100937, SXM202100938, SXM202101636 en SXM2021011637
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en vergrijpboetes in het bestuursrecht van Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 25 juli 2024 uitspraak gedaan over de belastingaanslagen en vergrijpboetes opgelegd aan de belanghebbende, die in 2012 naar Sint Maarten verhuisde en daar een vennootschap oprichtte. De belanghebbende heeft in 2016 aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ ontvangen voor de jaren 2013 en 2014, gerelateerd aan advieswerkzaamheden verricht voor het Ministerie van Algemene Zaken van Sint Maarten. De centrale vraag was aan wie deze aanslagen moesten worden opgelegd: aan de belanghebbende of aan de vennootschap. Het Gerecht oordeelde dat de inkomsten uit de advieswerkzaamheden voor het jaar 2013 en voor de periode tot 1 september 2014 aan de belanghebbende moesten worden toegerekend, en dat de vennootschap pas na deze datum verantwoordelijk was voor de belastingheffing.

Daarnaast werden vergrijpboetes van 50% opgelegd, die het Gerecht ten onrechte achtte, omdat deze alleen kunnen worden opgelegd bij navorderingsaanslagen en niet bij reguliere aanslagen. De belanghebbende had ook verzocht om een integrale proceskostenvergoeding, maar het Gerecht oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak leidde tot een vermindering van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014 naar een belastbaar inkomen van NAf 200.000 en de vernietiging van de opgelegde boetes.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij belastingaanslagen en de voorwaarden waaronder boetes kunnen worden opgelegd, evenals de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen in het voldoen aan hun aangifte- en administratieverplichtingen.

Uitspraak

Uitspraak van 25 juli 2024
BBZ nrs. SXM202100937, SXM202100938, SXM202101636 en SXM2021011637
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], woonachtig in Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 18 juli 2016 (taxatieve) aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ over het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 298.363, alsmede gelijktijdig een vergrijpboete (50%) van NAf 57.304.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 8 augustus 2016 (taxatieve) aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ over het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 300.000, alsmede gelijktijdig een vergrijpboete (50%) van NAf 57.330.
1.3
Belanghebbende heeft op 19 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen voornoemde belastingaanslagen en boetes. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 21 mei 2018 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
1.4
Belanghebbende heeft op 19 juli 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is tweemaal het bedrag van NAf 150 aan griffierecht betaald. De Inspecteur heeft op 14 september 2018 een verweerschrift ingediend.
1.5
Het Gerecht heeft het beroep op 9 januari 2019 ongegrond verklaard.
1.6
Tegen de uitspraak van het Gerecht heeft belanghebbende op 13 februari 2019 hoger beroep ingesteld bij het Hof en dit hoger beroep nader gemotiveerd op 4 april 2019. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van NAf 300.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Het Hof heeft het hoger beroep op 15 mei 2020 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren ontvankelijk geoordeeld en de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
1.8.
De Inspecteur heeft op 8 juni 2021 uitspraak op bezwaar gedaan en de uitspraken gehandhaafd.
1.9
Belanghebbende heeft op 27 juli 2021 beroep ingediend tegen de jaren 2013 en 2014. Dit beroep is kennelijk pas op 29 maart 2022 (2014) en op 5 december 2022 (2013) ontvangen door de Inspecteur.
1.1
Op 30 mei 2022 2014) en op 9 juni 2023 (2013) heeft de Inspecteur verweerschriften ingediend.
1.11
Op 27 februari 2024 en op 7 maart 2024 is door belanghebbende nog een conclusie van repliek respectievelijk een nader stuk ingediend.
1.12
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2024 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft zich op 22 augustus 2012 uitgeschreven uit Nederland. Blijkens een uittreksel uit de basisadministratie van Sint Maarten van 1 september 2014 heeft belanghebbende zich met zijn gezin op 2 augustus 2012 ingeschreven in Sint Maarten.
2.2
Belanghebbende heeft van 2012 tot 2015 een woning gehuurd aan [Q] te Sint Maarten. Op 1 september 2013 is een huurovereenkomst getekend voor de periode van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2014. De huurprijs bedraagt USD 2.100 per maand.
2.3
Belanghebbende heeft op 2 mei 2012 te Sint Maarten de vennootschap [Z] (hierna: de NV) opgericht. Alle aandelen zijn in handen van belanghebbende. De NV is statutair gevestigd in Sint Maarten en ingeschreven in het handelsregister op 2 mei 2012.
2.4
Op 17 januari 2013 heeft de NV een overeenkomst met het Ministerie van Algemene zaken van Sint Maarten gesloten voor het verrichten van advieswerkzaamheden voor de periode van 1 december 2012 tot en met 31 december 2014. Blijkens de overeenkomst worden de werkzaamheden verricht door belanghebbende. Het uurtarief bedraagt NAf 175,18 (USD 96,25).
2.5
Uit een betaaloverzicht van de Ontvanger blijkt dat alle betalingen van het Ministerie in de jaren 2012 tot en met 2014 zijn gedaan op een privérekening van belanghebbende.
2.6
Blijkens een verhuisbericht van de dienst Burgerzaken van Sint Maarten heeft belanghebbende op 1 april 2015 aangifte gedaan bij deze dienst dat hij Sint Maarten, [Q] verlaat om zich te vestigen in Den Haag, Nederland.
2.7
Belanghebbende heeft op 2 juni 2014 een aangifte inkomstenbelasting 2013 ingediend over de periode 12 september 2013 tot en met 31 december 2013 naar een belastbaar inkomen van -/- NAf 18.547. Voor de jaren 2012 en 2014 heeft belanghebbende geen aangifte inkomstenbelasting ingediend.
2.8
Namens de Inspecteur is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de jaren 2013 en 2014. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 24 april 2015. Daarin is onder meer het volgende opgemerkt:

2.1 Rechtsvorm onderneming
Voordat er een NV werd opgericht werden de werkzaamheden verricht als eenmanszaak. In 2014 is de eenmanszaak overgegaan in een NV.
2.2.
Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteiten bestaan uit advieswerkzaamheden voor het Government Sint Maarten.
2.3
Ingediende aangiften
Vóór de aankondiging van het onderzoek waren door belastingplichtige, voor zover relevant voor dit onderzoek, de volgende aangiften ingediend:
  • IB 2013
  • Op 2 juni 2014 werd door (belanghebbende] de aangifte 1B 2013 ingediend over de periode 12 september t/m 31 december. Het belastbare inkomen is -/- 18.547. De meeste bijlagen zijn onduidelijk en niet goed controleerbaar.
3.2
Verloop onderzoek
( ... ) Tijdens het gesprek op 9 september 2014 deelde (belanghebbende] het volgende kort gezegd mede:
  • De oprichting van de NV was nog in behandeling
  • De NV of eenmanszaak was voor geen enkel middel beschreven op dat moment
  • Het aanmelden was nog niet gedaan omdat er stukken lagen bij de adviseur [adviseur K]
  • [Belanghebbende] is woonachtig op Sint Maarten vanaf augustus 2013
  • [Belanghebbende) heeft Nederland in augustus 2012 verlaten en heeft 1 jaar gewoond op Trinidad
  • De aangifte Inkomstenbelasting 2013 zou zijn ingediend
Naar aanleiding van de aangifte Inkomstenbelasting 2013 heb ik op 22 september 2014 per mail een aantal vragen gesteld aan [belanghebbende] inzake de NV en privé. Op 23 september 2014 neemt de adviseur, [adviseur L], via de mail contact met mij op. Hij deelde mij mede dat niet alle gegevens direct beschikbaar zijn. ( ... ) Op 21 oktober 2014 heb ik via de mail aan [adviseur L] gevraagd of er al enige informatie is. ( ... ) Op 20 januari 2015 mail ik [adviseur L] met de vraag of er al wat nieuws te melden valt. [adviseur L] mailt mij op 27 januari 2015 dat [belanghebbende] pas in februari 2015 naar Trinidad zal reizen. Daarnaast zat er als bijlage een, niet door beide partijen, ondertekend huurcontract bij van het adres [Q] te Sint Maarten.
Aangezien ik naar mijn mening voldoende de tijd heb gegeven aan [belanghebbende] om zijn zaken bij de belastingdienst op orde te maken, heb ik [belanghebbende] en [adviseur L] op 4 februari 2015 het boekenonderzoek voor [Z] en [belanghebbende] privé aangekondigd. Op 6 februari 2015 mail ik de belastingplichtige en zijn adviseur dat ik uiterlijk eind februari de gevraagde stukken wil ontvangen. Op 24 februari 2015 verzoekt de adviseur om uitstel tot 15 april 2015. Dit verzoek heb ik afgewezen. Het rapport wordt bij deze afgewerkt.
3.3
Inlichtingenplicht
Ingevolge artikel 40, lid 1, letter a ALL, is een ieder gehouden aan de inspecteur op diens verzoek de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing ten aanzien van hem van belang kunnen zijn. Artikel 41, lid 1 ALL stelt dat gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud dienen te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks naar keuze van de inspecteur - binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
3.4
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
3.5
Bewaarplicht
Op basis van artikel 43, leden 2 en 6 ALL zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
3.6
Factureringsplicht
Ingevolge artikel 44, lid 1, ALL zijn administratieplichtigen gehouden ter zake van hun leveringen en diensten een doorlopend genummerde en gedagtekende factuur aan de afnemer uit te reiken.
3.7
Oordeel administratie
Aan geen van de hier bovenstaande verplichtingen, genoemd onder de punten 3.3 t/m 3.6, werd voldaan. Een gedegen onderzoek is niet mogelijk.
De in dit hoofdstuk genoemde bevindingen ten aanzien van de administratie en administratieve verplichtingen hebben gevolgen voor de in dit onderzoek betrokken belastingaangiften. Ik verwijs naar de volgende onderdelen van dit rapport:
- 4. Belastingen op bedrijfsomzetten
- 5. Inkomstenbelasting
4. BELASTING OP BEDRIJFSOMZETTEN
4.1
Belastingplichtige
Ingevolge artikel 1, lid 1, letter d LBBO is een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent ondernemer voor de BBO. In dit geval dus ook [belanghebbende].
( ... )
Artikel 5, lid 3, LBBO:
Buiten het heffingsgebied wonende of gevestigde ondernemers die in artikel 2, onder b, bedoelde gevallen leveringen en diensten verrichten aan een binnen het heffingsgebied wonende of gevestigde afnemer, worden geacht voor deze prestaties domicilie te hebben gekozen ter Inspectie der Belastingdienst.
Voor de BBO maakt het, in het geval van [belanghebbende], dus niet uit waar hij woont of gevestigd is, zijn diensten zijn belast voor de BBO.
4.2.
Aansluitingen
De verschuldigde BBO wordt berekend over de ontvangsten, het zgn. kasstelsel. Uit betalingslijsten van de Government is gebleken dat in 2012 NAf 46.754 werd ontvangen en in 2013 NAf 329.115.
Jaar 2012 2013 2014
Ontvangen omzet 46.754 329.115 379.440
Verschuldigde BBO (5%) 2.337 16.455 18.972
Aangegeven
0 0 0
Verschil 2.337 16.455 18.972
Correctie BBO 2.237 16.455 18.972
5. INKOMSTENBELASTING
5.1
Algemeen
[Belanghebbende] verricht zijn werkzaamheden voor Government vanaf 2012. Om te bepalen of [belanghebbende] voor zijn inkomstenbelasting hier belastingplichtig is heb ik hem op 22 september 2014 via de mail en bij de aankondiging van het boekenonderzoek de volgende vragen/bewijzen gevraagd:
[Z] NV
Namens deze NV heeft u contracten afgesloten met het Government van Sint Maarten. Deze contracten lopen vanaf 2012. Graag zie ik van de NV de volgende kopieën tegemoet:
  • Kopie oprichtingsakte
  • Kopie aandeelhoudersregister
  • Kopie inschrijving Kamer van Koophandel
  • Kopieën van belastingaangiften van deze NV waar dan ook
PRIVE
Tijdens ons gesprek hier bij mij op kantoor op 9 september jl. deelde u mij onder andere mede dat u in augustus 2012 uit Nederland bent vertrokken met uw gezin, 1 jaar woonachtig bent geweest op Trinidad en dat u met uw gezin vanaf augustus 2013 woonachtig bent op Sint Maarten. In verband hiermee verzoek ik u om de volgende kopieën:
  • Kopie uitschrijving bevolkingsregister Nederland
  • Kopie inschrijving bevolkingsregister Trinidad
  • Kopie uitschrijving bevolkingsregister Trinidad
  • Kopie melding immigratie op Sint Maarten van u en uw gezin
  • Kopie inschrijving bevolkingsregister Sint Maarten van u en uw gezin
  • Kopieën van belastingaangiften van u en uw gezien waar dan ook
  • Kopieën van de overtocht van u en uw gezin naar Sint Maarten. Dit zijn bijvoorbeeld vliegtickets, container transport huisraad etc.
Tot op heden heb ik nog op geen enkele van bovenstaande vragen een reactie gekregen. Wel heb ik een niet door beide partijen ondertekend kopie huurcontract van de [Q] ontvangen. Dit contract loopt vanaf 1 september 2013 t/m 31 augustus 2014. (Belanghebbende] heeft volgens de informatie van de GEBE een aansluiting op dit adres vanaf 30 augustus 2011. De eerste contracten werden opgemaakt door Government met [belanghebbende] en niet [Q]. Ook de betalingen vonden plaats aan [belanghebbende] privé.
Gezien bovenstaande ben ik dan ook van mening dat [belanghebbende] vanaf 01-01-2012 voor de inkomstenbelasting op Sint Maarten belastingplichtig is zoals genoemd in artikel 1, lid 1, LIB.
5.2
Fiscale Winstberekening
5.2.1
Omzet
In 2012 werd er voor NAf 107.945 gefactureerd aan Government en in 2013 NAf 331.515.
5.2.2
Kosten algemeen
Wegens het ontbreken van stukken stel ik de totale kosten vast op 10% van de omzet.
5.2.3
Fiscale winst
Jaar 2012 2013 2014
Omzet 107.945 331.515 335.000
Kosten
10.795 33.152 35.000
Winst 97.150 298.363 300.000
Correctie BBO 2.237 16.455 18.972
6. GEVOLGEN VOOR DE BELASTINGHEFFING
6.1
Inkomstenbelasting
Ik stel voor om over onderstaande berekeningen navorderingsaanslagen op te leggen:
2012
2013
2014
Aangegeven/vastgesteld belastbaar inkomen
Fiscale winst
97.15
298.363
300
Vastgesteld belastbaar inkomen na correctie
97.15
298.363
300
(…)
8.1
Opmerkingen
Wegens het plotselinge vertrek van [belanghebbende] en zijn gezin van Sint Maarten werd dit rapport op 24 april 2015 afgegeven bij zijn adviseur.”
2.9
De Inspecteur heeft op 18 juli 2016 en 8 augustus 2016 over de jaren 2013 en 2014 (taxatieve) aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ opgelegd.
2.1
De invordering van de voornoemde belastingaanslagen is geschied door betekening van dwangschriften op het adres [Q] te Sint Maarten. Omdat niemand op dat adres is aangetroffen is bij brief van 13 december 2016 aan de Belastingdienst in Nederland verzocht om bijstand bij de invordering van de belastingaanslagen in de inkomstenbelasting.
2.11
De Ontvanger van de Belastingdienst Amsterdam heeft bij brief van 31 januari 2017 belanghebbende verzocht tot betaling van de in Sint Maarten verschuldigde inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2014.
2.12
Belanghebbende heeft op 10 januari 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ over de jaren 2012 tot en met 2014, de naheffingsaanslagen BBO over de jaren 2012 tot en met 2014, en de daarmee samenhangende boetes.
2.13
De Inspecteur heeft op 22 augustus 2016 aan de NV ambtshalve een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2014 opgelegd van NAf 100.000.
2.14
De NV heeft op 26 september 2018 aangiften winstbelasting voor de jaren 2012, 2013 en 2014 ingediend.
2.15
De Inspecteur heeft de onder 2.12 vermelde bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is tegen deze uitspraken op bezwaar in beroep gegaan bij het Gerecht.
2.16
Het Gerecht heeft het beroep op 9 januari 2019 ongegrond verklaard. Tegen de uitspraak van het Gerecht heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft het hoger beroep op 15 mei 2020 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren ontvankelijk geoordeeld en de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
2.17
De Inspecteur heeft op 8 juni 2021 uitspraken op bezwaar gedaan, belanghebbende ontvankelijk verklaard in diens bezwaren en de uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
2.18
Belanghebbende heeft op 27 juli 2021 tegen de onder 2.17 vermelde uitspraken op bezwaar het (onderhavige) beroep ingediend.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of:
I. de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB en AVBZ 2013 en 2014 terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd;
II. de gelijktijdig met de belastingaanslagen, zoals vermeld onder I, opgelegde vergrijpboetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd;
III. de Inspecteur aan belanghebbende de integrale proceskosten dient te vergoeden, welke door belanghebbende zijn begroot op USD 25.000.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de vragen I en II ontkennend en vraag III bevestigend, de Inspecteur de vragen I en II bevestigend en vraag III ontkennend.

4.OVERWEGINGEN

Vraag I: zijn de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?

4.1
Hetgeen partijen in eerste instantie verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag aan wie de aanslagen ter zake van de ten behoeve van het Land Sint Maarten verrichte advieswerkzaamheden moeten worden opgelegd: aan belanghebbende of aan de NV. Dat er tegen vergoedingen advieswerkzaamheden zijn verricht is niet in geschil. Voorts staat vast dat de vergoedingen voor de jaren 2013 en 2014 zijn bijgeschreven op de privérekening van belanghebbende. De Inspecteur heeft de betaalde vergoedingen als winst uit onderneming bij belanghebbende in aanmerking genomen. Voor het jaar 2013 is een bedrag van NAf 298.363, zijnde een omzet van NAf 331.515 minus NAf 33.152 aan (veronderstelde) kosten (10% van de omzet) als winst uit onderneming in aanmerking genomen; voor het jaar 2014 een bedrag van NAf 300.000, zijnde een omzet van NAf 335.000 minus NAf 35.000 aan (veronderstelde) kosten (ruim 10% van de omzet). Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de in aanmerking te nemen winst voor het jaar 2013 en 2014 niet bij belanghebbende, maar bij de NV in aanmerking moet worden genomen. Daarbij betoogt belanghebbende dat voor wat betreft de in privé van het Land Sint Maarten ontvangen vergoedingen sprake is van een kassiersfunctie. Vanwege het feit dat het enorm gecompliceerd is om een zakelijke bankrekening te openen en hij uit ervaring wist dat dit soms jaren kan duren was belanghebbende genoodzaakt zijn privérekening te gebruiken, aldus belanghebbende. Blijkens een bij het beroepschrift overgelegde bijlage (19) bedraagt de bij de NV in aanmerking te nemen omzet volgens belanghebbende voor het jaar 2013 NAf 318.616 en de winst voor belasting NAf 98.808 [1] ; voor het jaar 2014 bedraagt de bij de NV in aanmerking te nemen omzet NAf 298.006 en de winst voor belasting NAf 74.365 [2] .
4.2
Naar het oordeel van het Gerecht zijn de advieswerkzaamheden niet eerder dan 1 september 2014 voor rekening en risico van de NV verricht, en ten minste tot die datum voor rekening en risico van belanghebbende. Het Gerecht komt tot dit oordeel, omdat belanghebbende dit zelf heeft verklaard. In ‘Questions about your business’, een vragenformulier met 13 vragen over de NV inzake adresgegevens, de aandeelhouder, de bedrijfsactiviteiten, de te verwachten loonkosten en te behalen omzet, heeft belanghebbende op 22 september 2014 op vraag 3, ‘What is the starting date of the business’ geantwoord: 01.09.2014. Dat de advieswerkzaamheden daadwerkelijk pas met ingang van 1 september 2014 voor rekening en risico zijn verricht, wordt ondersteund door de overeenkomst die is gesloten door de NV met [W] (hierna: [W]) ter zake van de door laatstgenoemde te verrichten accountants-, belasting- en payrollwerkzaamheden, welke overeenkomst is opgemaakt door [W] op 22 oktober 2014 en ondertekend door belanghebbende, namens de NV, op 14 november 2014. In de periode vóór oktober 2014 zijn er door of namens de NV nimmer aangiften BBO of loonbelasting gedaan. Pas vanaf oktober 2014 worden er activiteiten door of namens de NV verricht, zoals bijvoorbeeld het indienen van aangiften BBO. Daarnaast zijn de vergoedingen voor de verrichte advieswerkzaamheden steeds betaald op de privé bankrekening van belanghebbende. Belanghebbende stelt weliswaar dat het gecompliceerd is en lang duurt om een zakelijke bankrekening te openen op Sint Maarten, maar heeft daaromtrent geen enkel bewijs geleverd en evenmin op enigerlei wijze aannemelijk gemaakt dat er (mislukte) pogingen zijn ondernomen voor het openen van een bankrekening op naam van de NV.
4.3
Ter zitting heeft het Gerecht bij partijen geïnformeerd wat volgens hen het gevolg zou moeten zijn indien aangenomen wordt dat de advieswerkzaamheden tot 1 september 2014 voor rekening en risico komen van een door belanghebbende gedreven (IB-)onderneming en nadien voor rekening en risico van de NV. In een dergelijk geval zijn partijen eenparig van mening dat de totale over het jaar 2014 bepaalde (fiscale) winst naar rato moet worden toegerekend aan de IB-onderneming (8/12) en aan (de onderneming van) de NV (4/12), derhalve alsof de (fiscale) winst gelijkmatig over het jaar is gerealiseerd. Het Gerecht zal partijen in die zienswijze volgen.
4.4
Met inachtneming van het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat de winst voor het jaar 2013 volledig en die voor het jaar 2014 over de periode van 1 januari tot 1 september aan (de (IB-)onderneming van) belanghebbende dient te worden toegerekend en de winst over de periode 1 september tot en met 31 december 2014 aan de NV. Vervolgens is het de vraag of de Inspecteur de aan belanghebbende toe te rekenen winst voor de jaren 2013 en 2014 met inachtneming van het in 4.3 overwogene tot de juiste bedragen in aanmerking heeft genomen. Daarbij is voorts van belang het door de Inspecteur ingenomen standpunt dat de aanslagen voor de jaren 2013 en 2014 dienen te worden opgelegd met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. Daartoe voert de Inspecteur aan dat voor het jaar 2013 aangifte inkomstenbelasting is gedaan, zonder rekening te houden met de winst behaald met de door belanghebbende verrichte advieswerkzaamheden, in het jaar 2014 in het geheel geen aangifte inkomstenbelasting is gedaan, dat niet is voldaan aan de inlichtingenverplichtingen, zoals gesteld in de artikelen 41 en 42 van de ALL en evenmin aan de bewaarplicht zoals gesteld in artikel 43 van de ALL.
4.5
Het Gerecht is van oordeel dat de bewijslast inderdaad dient te worden omgekeerd en verzwaard. Vaststaat immers dat belanghebbende niet aan zijn bewaarplicht heeft voldaan. In de nadere motivering van het beroep van 17 oktober 2018 [3] tegen de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen inkomstenbelasting 2012, 2013 en 2014 schrijft belanghebbende (diens gemachtigde) immers:
‘De heer [belanghebbende] had in zijn functie (senior informatiemanager) op zijn werk toegang tot gevoelige informatie over bepaalde personen en instanties op sxm. Buiten het feit dat daar niet iedereen blij mee was, werd hij door medewerkers van de overheid van Sint-Maarten onderdruk gezet om toegang tot informatie te verlenen. De heer [belanghebbende] gaf hier niet aan toe waardoor tegenwerking aan de orde van de dag was, een arbeidsconflict was onoverkomelijk. Rekeningen werden door de overheid van Sint- Maarten ook niet meer betaald, buiten deze economische redenen voelde hij zich op een bepaald ogenblik zo bedreigd dat hij voor het welzijn van zijn gezin genoodzaakt was om in maart 2015 het eiland te verlaten.
Op het hoogtepunt van de (gemeende) bedreiging heeft de heer [belanghebbede] in paniek een container verscheept naar Trinidad Tobago met daarin zijn zakelijke administratie en veel privé spullen. Wegens geldgebrek is de container helaas nooit ingeklaard en zijn de goederen verloren gegaan.’
Ter zitting heeft belanghebbende, althans diens gemachtigde, desgevraagd wat hij vindt van het opleggen van de aanslagen voor de jaren 2013 en 2014 met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast, verklaard:
‘- Ik vind dat wel is voldaan aan de inlichtingenplicht;
- Aan de bewaarplicht schort wel het een en ander.’
4.6
De enkele omstandigheid dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn bewaarplicht [4] , hetgeen naar het oordeel van het Gerecht het geval is, leidt er reeds toe dat omkering en verzwaring van de bewijslast dient plaats te vinden (artikel 30, lid 6 van de ALL). Daaraan doet niet af dat belanghebbende kennelijk halsoverkop uit Sint Maarten heeft moeten vertrekken. Dat geldgebrek de oorzaak is van het niet (kunnen) inklaren van de container maakt dit niet anders, aangezien dit een omstandigheid is die voor rekening en risico van belanghebbende komt.
Dat noch de ALL, noch de Landsverordening op het beroep in belastingzaken geen bepaling (meer) bevat inzake omkering en verzwaring van de bewijslast in de
beroepsfase, maakt niet dat omkering en verzwaring van de bewijslast niet van toepassing is. In een beroepsprocedure bij de belastingrechter ligt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur ter toetsing voor, in welk geval de rechter dient te beoordelen of de Inspecteur terecht de (dwingende) regel van de omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 30, lid 6 ALL (al dan niet terecht) heeft toegepast.
4.7
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen en het premie-inkomen van belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast bepaald op respectievelijk NAf 298.363 en NAf 300.000. De bepaling van het belastbaar inkomen en het premie-inkomen dient te berusten op een redelijke schatting (zie onder andere ECLI:NL:OGHACMB:2021:347). De Inspecteur heeft bij het bepalen/vaststellen van het belastbaar en premie-inkomen c.q de aanslagen voor de jaren 2013 en 2014 zich gebaseerd op de bevindingen in het controlerapport van 24 april 2015 en het daarin neergelegde advies opgevolgd. Voor wat betreft het jaar 2013 heeft de controlerend ambtenaar als omzet in aanmerking genomen het bedrag afkomstig van de betalingslijsten van de opdrachtgever van de advieswerkzaamheden (NAf 331.515), voor het jaar 2014 is een bedrag in aanmerking genomen dat vrijwel gelijk is aan het kennelijk in 2013 gefactureerde bedrag (NAf 335.000). De kosten zijn bepaald op (globaal) 10% van de omzet, te weten voor het jaar 2013 op NAf 33.152 en voor het jaar 2014 op NAf 35.000.
Naar het oordeel van het Gerecht berust de bepaling van het belastbaar en premie- inkomen c.q. de aanslagen voor het jaar 2013 op een redelijke schatting. Voor wat betreft het jaar 2014 dient evenwel een aanpassing van de schatting plaats te vinden. Immers, tussen partijen is niet in geschil dat de advieswerkzaamheden vanaf 1 september 2014 plaats hebben gevonden voor rekening en risico van de NV en dat de winst gelijkmatig over het jaar is gerealiseerd (zie 4.3). Dat brengt met zich dat de winst, na aftrek van de (globaal) 10% veronderstelde kosten, van NAf 300.000 dient te worden verminderd met 4/12, hetgeen betekent dat het belastbaar inkomen voor het jaar 2014 moet worden bepaald op NAf 200.000.
4.8
Ter zitting heeft belanghebbende nog gesteld dat met een te laag bedrag aan kosten rekening is gehouden en hij verwijst in dat verband naar de in een bijlage (19) opgenomen verlies- en winstrekening voor, onder andere, de jaren 2013 en 2014.
De in de verlies- en winstrekening vermelde kosten, waarnaar belanghebbende verwijst, leiden er niet toe dat het Gerecht méér kosten in aanmerking zal nemen dan de door de Inspecteur veronderstelde kosten (10% van de omzet). Immers, belanghebbende kan deze kosten niet onderbouwen, vanwege het ontbreken van de aan die kosten ten grondslag liggende administratie, waardoor bewijs van die kosten niet voorhanden is, en vanwege het feit dat een (zeer) groot deel van die kosten een uitgesproken privé-karakter (lijken te) hebben, zoals onder andere de huurkosten voor de woning waarin belanghebbende en zijn gezin in Sint Maarten hebben verbleven en de ziektekosten gemaakt voor belanghebbende en zijn gezin. Ter zitting heeft belanghebbende betoogd dat dergelijke kosten voor de winstbelasting (bij de NV) aftrekbaar zijn. Wat daar ook van zij – het Gerecht laat dit in het midden -, voor het bepalen van de winst uit onderneming ten behoeve van de inkomstenbelasting acht het Gerecht dergelijke kosten niet aftrekbaar. Mogelijkerwijs zijn deze kosten aftrekbaar als buitengewone lasten, echter voor een dergelijke aftrek heeft belanghebbende niets aangevoerd en evenmin stukken als bewijs daarvoor overgelegd.
4.9
Het antwoord op vraag I is dan ook dat de aanslagen inkomstenbelasting en AVBZ voor het jaar 2013 correct zijn opgelegd naar een belastbaar c.q. premie-inkomen van NAf 298.363 en dat de aanslagen inkomstenbelasting en AVBZ voor het jaar 2014 tot een te hoog bedrag zijn opgelegd en dienen te worden verminderd naar een belastbaar inkomen c.q. premie-inkomen van NAf 200.000. In zoverre is het beroep gegrond.
4.1
Het Gerecht oordeelt ten overvloede dat ook bij een normale verdeling van de bewijslast het Gerecht tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen als overwogen in 4.9. Alsdan zou het Gerecht de Inspecteur geslaagd achten in de op hem rustende bewijslast voor wat betreft het bepalen van de omzet voor de jaren 2013 en 2014, nu de Inspecteur deze gebaseerd heeft op de betalingslijsten van de opdrachtgever (de Governement). Voor wat betreft de kosten, ten aanzien waarvan de bewijslast op belanghebbende rust, zou het Gerecht belanghebbende niet geslaagd achten in de op hem rustende bewijslast, omdat de aan die kosten – voor zover deze al aftrekbaar zouden zijn – ten grondslag liggende stukken niet meer voorhanden zijn (zie 4.5).
Vraag II: zijn de vergrijpboetes terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?
4.11
Voor de jaren 2013 en 2014 zijn gelijktijdig met de aanslagen inkomstenbelasting respectievelijk tot een bedrag van NAf 57.304 en NAf 57.330 vergrijpboetes van 50% opgelegd [5] . Ter zake van het jaar 2014 geldt dat, nu het belastbaar inkomen c.q. het premie-inkomen moet worden verminderd van NAf 300.000 naar NAf 200.000, de boete in ieder geval dienovereenkomstig dient te worden verminderd.
4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, dat ‘het beboetbare feit en de daaraan ten grondslag liggende grondslag c.q. de feiten en omstandigheden niet overtuigend zijn aangetoond’, dat belanghebbende een pleitbaar standpunt inneemt en dat daarom de boetes dienen te vervallen. [6] Voorts verzoekt belanghebbende het Gerecht de boetes te vernietigen op grond van het ‘
undue delay principle’.
De Inspecteur meent dat de boetes terecht zijn opgelegd. Volgens de Inspecteur is sprake van opzet omdat belanghebbende willens en wetens inkomsten in de aangifte (inkomstenbelasting) niet heeft aangegeven en belanghebbende wist dat er sprake was van belastbare handelingen waarvoor aangiftes ingediend moesten worden. Voorts is volgens de Inspecteur sprake van grove schuld omdat belanghebbende redelijkerwijs had kunnen of moeten begrijpen dat zijn gedrag (het doen van maar enkele aangiften, het doen van maar enkele betalingen, het niet tijdig aanmelden en afmelden bij de Belastingdienst) tot gevolg kon hebben dat er te weinig belasting zou worden geheven en betaald. [7]
4.11
Naar het oordeel van het Gerecht zijn de boetes voor de jaren 2013 en 2014 ten onrechte opgelegd en dienen deze vernietigd te worden. Niet zozeer vanwege hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, (zie 4.10) maar in verband met een juiste toepassing van het bepaalde in artikel 20 van de ALL.
Ingevolge artikel 20 van de ALL kan ter zake van aanslagbelastingen bij opzet dan wel grove schuld een boete van maximaal 100% van de nagevorderde belasting worden opgelegd. De grondslag van de boete is derhalve het bedrag van de navorderingsaanslag. Voor wat betreft de jaren 2013 en 2014 is evenwel geen navorderingsaanslag opgelegd, maar binnen de aanslagtermijn opgelegde (taxatieve) aanslagen. Over een aanslag kan geen boete worden opgelegd, zodat de boetes voor de jaren 2013 en 2014 dienen te vervallen.
4.12
Het antwoord op vraag II is dan ook dat de boetes voor de jaren 2013 en 2014 van respectievelijk NAf 57.304 en NAf 57.330 vernietigd dienen te worden.
Vraag III: Dient de Inspecteur aan belanghebbende de integrale proceskosten te vergoeden?
4.13
Belanghebbende is van mening dat een opeenstapeling van (ernstige) onzorgvuldigheden (conclusie van repliek van 27 februari 2024, p. 5 en 6) moet leiden tot een integrale proceskostenvergoeding van USD 10.000. In het nadere stuk van 7 maart 2024 meent belanghebbende dat de integrale proceskostenvergoeding moet worden verhoogd tot USD 25.000 in verband met kosten die zijn gemaakt door toedoen van fouten van de Nederlandse Ontvanger.
De Inspecteur meent dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid, zodat, indien sprake is van een gegrond beroep kan worden volstaan met een forfaitaire kostenvergoeding.
4.14
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (hierna: het Besluit) kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale kostenvergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. Naar het oordeel van het Gerecht kan de Inspecteur immers niet het verwijt worden gemaakt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
De opeenstapeling van ‘(ernstige) onzorgvuldigheden’, zoals door belanghebbende vermeld in de conclusie van repliek, betreffen voor een groot deel ‘onzorgvuldigheden’ welke reeds zijn verdisconteerd in de proceskostenvergoeding die is toegekend door het Hof in diens uitspraak van 15 mei 2020.
Voor zover een beroep wordt gedaan ter zake van kosten die zijn opgekomen in de bezwaarfase, is een kostenvergoeding niet aan de orde, omdat tijdens de behandeling van het bezwaar niet om deze kosten is verzocht. Dit is ook reeds geconstateerd door het Hof. Zie overweging 5.15 van de uitspraak van 15 mei 2020.
Voor zover de door belanghebbende genoemde ‘onzorgvuldigheden’ zien op het door de controlerend ambtenaar/de Inspecteur belasten van de vergoedingen voor advieswerkzaamheden bij belanghebbende in plaats van bij de NV is geen sprake van een onzorgvuldigheid, nu het Gerecht dit juist acht.
De resterende door belanghebbende genoemde ‘onzorgvuldigheden’ kunnen naar het oordeel van het Gerecht evenmin wordt gekwalificeerd als onzorgvuldig, laat staan als ernstig onzorgvuldig.
Voor zover de integrale kosten zien op de handelwijze van de Nederlandse Ontvanger ziet het Gerecht evenmin aanleiding om de Inspecteur te veroordelen tot het vergoeden van die kosten. Dit betreffen immers kosten van de invordering van de belastingschuld en derhalve geen kosten van het beroep ter zake waarvan de Inspecteur het verwijt kan worden gemaakt dat hij ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld. Daarbij komt dat de oorzaak van genoemde invorderingsprocedure primair bij belanghebbende is gelegen. Belanghebbende heeft, zonder aangifte te hebben gedaan dan wel tot een veel te laag bedrag aangifte te hebben gedaan, halsoverkop in 2015 Sint Maarten verlaten in de wetenschap dat hij inkomstenbelasting dan wel winstbelasting verschuldigd was. De kennelijke problemen die belanghebbende heeft ondervonden van de Nederlandse Ontvanger, wat daar ook van zij, hadden voorkomen kunnen worden als belanghebbende aan zijn belastingverplichtingen op Sint Maarten had voldaan.
Gegeven het feit dat het beroep van belanghebbende gegrond is, heeft belanghebbende uiteraard wel recht op een forfaitaire proceskostenvergoeding. Zie hierna onder 5.
4.15
Het antwoord op vraag III is dan ook dat de Inspecteur aan belanghebbende niet de integrale proceskosten hoeft te vergoeden. Volstaan kan worden met een forfaitaire kostenvergoeding.

5.KOSTEN VAN BEZWAAR, PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift verzocht om een vergoeding van de kosten van bezwaar. Zoals reeds vermeld in 4.14 dient het verzoek voor wat betreft de bezwaarfase te worden afgewezen, aangezien dit verzoek niet is gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist (artikel 32a, lid 2 ALL).
5.2
Aangezien sprake is van een gegrond beroep zal het Gerecht met inachtneming van artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) de Inspecteur forfaitair veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moet maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van in totaal NAf 300 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- handhaaft de aanslag inkomstenbelasting 2013 en vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2014 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 200.000;
- handhaaft de aanslag premie AVBZ 2013 en vermindert de aanslag AVBZ 2014 naar een premie-inkomen van NAf 200.000;
- vernietigt de gelijktijdig met de aanslagen inkomstenbelasting 2013 en 2014 opgelegde boetes;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal NAf 300 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg , rechter, en is uitgesproken op 25 juli 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.Rekening houdend met bepaalde fiscaal niet aftrekbare kosten en nog zonder rekening te houden met nog te verrekenen verliezen uit eerdere jaren.
2.Rekening houdend met bepaalde fiscaal niet aftrekbare kosten.
3.Bijlage 6 bij het beroepschrift van 27 juli 2021.
4.Ingevolge artikel 43, lid 6 van de ALL dienen administratieplichten, zoals belanghebbende, hun administratie en daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
5.Ter zake van de opgelegde aanslagen premie AVBZ 2013 en 2014 zijn geen boetes opgelegd.
6.Conclusie van repliek van 27 februari 2024, p. 4/6.
7.Verweerschrift van 30 mei 2022, p. 5/6.