ECLI:NL:OGEAC:2022:258

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
CUR202100288, CUR202100289, CUR202100291 en CUR202100773 t/m CUR202100791
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen die aan haar waren opgelegd. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar, waarbij de belanghebbende aanvoert dat zij de naheffingsaanslagen niet tijdig had ontvangen. Het Gerecht oordeelt dat de belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar, omdat zij ten tijde van het indienen van het bezwaar de naheffingsaanslag nog niet onder ogen had gekregen. Dit is in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad.

Daarnaast is in geschil of de opgelegde boetes in stand kunnen blijven. De belanghebbende stelt dat zij ten onrechte dubbel beboet is, omdat zowel bij de eerste als de tweede reeks naheffingsaanslagen boetes zijn opgelegd. De Inspecteur verdedigt dat de boetes terecht zijn opgelegd, omdat het gaat om verschillende heffingen en verschillende feiten. Het Gerecht oordeelt dat de boetes terecht zijn opgelegd, omdat het niet tijdig doen van aangifte en het niet tijdig betalen van belasting afzonderlijke verplichtingen zijn. De opgelegde boetes zijn passend en geboden, en verdere matiging is niet op zijn plaats.

De uitspraak van het Gerecht vernietigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur en vernietigt de boetebeschikking voor de naheffingsaanslag over oktober 2014. Het Gerecht draagt de Inspecteur op het betaalde griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 2 augustus 2022
BBZ nrs. CUR202100288, CUR202100289, CUR202100291 en CUR202100773 t/m CUR202100791
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 10 september 2015 een naheffingsaanslag premies AOV/AWW voor de maand oktober 2014 opgelegd van NAf 671. Daarbij is een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte opgelegd van NAf 150.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 28 december 2018 naheffingsaanslagen loonbelasting over de maanden februari en april t/m december van het jaar 2013 opgelegd van elk NAf 262. Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd voor het niet tijdig betalen van belasting van elk NAf 39 (15%).
1.3
Aan belanghebbende zijn op 28 december 2018 naheffingsaanslagen premies AOV/AWW over de maanden februari en april t/m december van het jaar 2013 opgelegd van respectievelijk NAf 477 (februari) en NAf 561 (april t/m december). Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd voor het niet tijdig betalen van belasting van respectievelijk NAf 71 (februari, 15%) en NAf 84 (april t/m december, 15%).
1.4
Belanghebbende heeft op 29 januari 2019 (naheffingsaanslagen 2013) en 25 juli 2019 (naheffingsaanslag 2014) tegen de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen bezwaar gemaakt.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 30 november 2020 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft op 29 januari 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.7
Belanghebbende heeft op 18 april 2021 het beroep nader aangevuld.
1.8
De Inspecteur heeft op 26 januari 2022 verweerschriften ingediend. De bijlagen behorende bij de verweerschriften heeft de Inspecteur op 27 januari 2022 ingediend.
1.9
Belanghebbende heeft op 27 januari 2022 op de verweerschriften gereageerd en nadere stukken overgelegd.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Gelijktijdig met deze zaken is de zaak van belanghebbende, bekend onder nummer CUR202102822, behandeld. De rechter heeft de zaak aangehouden.
1.11
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. De Inspecteur is bijgestaan door [C] en [D], beiden werkzaam bij de Landsontvanger. Gelijktijdig met deze zaken is de zaak van belanghebbende, bekend onder nummer CUR202102822, behandeld.

2.FEITEN

2.1
Aan belanghebbende zijn onderstaande naheffingsaanslagen loonbelasting over het jaar 2013 opgelegd. Daarbij zijn verzuimboetes wegens het niet tijdig doen van aangifte opgelegd.
Maand
Dagtekening
Bedrag naheffingsaanslag
Boete
februari
20 september 2013
NAf 190
-
april
28 februari 2014
190
50
mei
17 maart 2014
190
100
juni
21 maart 2014
190
100
juli
24 april 2014
190
100
augustus
24 april 2014
190
100
september
24 april 2014
190
100
oktober
6 juni 2014
190
100
november
6 juni 2014
190
100
december
6 juni 2014
190
100
2.2
Aan belanghebbende zijn onderstaande naheffingsaanslagen premies AOV/AWW over het jaar 2013 opgelegd. Daarbij zijn verzuimboetes wegens het niet tijdig doen van aangifte opgelegd.
Maand
Dagtekening
Bedrag naheffingsaanslag
Boete
februari
20 september 2013
NAf 110
-
april
28 februari 2014
110
50
mei
17 maart 2014
110
100
juni
21 maart 2014
110
100
juli
30 mei 2014
110
100
augustus
6 juni 2014
110
100
september
6 juni 2014
110
100
oktober
6 juni 2014
110
100
november
6 juni 2014
110
100
december
6 juni 2014
110
100
1.4
Belanghebbende heeft op 8 april 2015 de volgende aangiftes gedaan:
Maand
Loonbelasting
Premies AOV/AWW
februari 2013
NAf 452,14
NAf 587,32
april 2013
452,14
671,22
mei 2013
452,14
671,22
juni 2013
452,14
671,22
juli 2013
452,14
671,22
augustus 2013
452,14
671,22
september 2013
452,14
671,22
oktober 2013
452,14
671,22
november 2013
452,14
671,22
december 2013
452,14
671,22
oktober 2014
426,92
671,22
1.5
Op 10 september 2015 is aan belanghebbende, overeenkomstig de aangifte, een naheffingsaanslag premies AOV/AWW voor de maand oktober 2014 opgelegd van NAf 671. Daarbij is een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte opgelegd van NAf 150.
1.6
Op 28 december 2018 zijn aan belanghebbende, overeenkomstig de aangiften en rekening houdend met de reeds eerder opgelegde naheffingsaanslagen, de volgende naheffingsaanslagen premies AOV/AWW opgelegd. Daarbij zijn verzuimboetes van 15% wegens het niet tijdig betalen van premies opgelegd.
Maand
Premies AOV/AWW
Boete
februari 2013
NAf 477
NAf 71
april 2013
561
84
mei 2013
561
84
juni 2013
561
84
juli 2013
561
84
augustus 2013
561
84
september 2013
561
84
oktober 2013
561
84
november 2013
561
84
december 2013
561
84
1.7
Op 28 december 2018 zijn aan belanghebbende, overeenkomstig de aangiften, de volgende naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd. Daarbij zijn verzuimboetes van 15% wegens het niet tijdig betalen van belasting opgelegd.
Maand
Loonbelasting
Boete
februari 2013
NAf 262
NAf 39
april 2013
262
39
mei 2013
262
39
juni 2013
262
39
juli 2013
262
39
augustus 2013
262
39
september 2013
262
39
oktober 2013
262
39
november 2013
262
39
december 2013
262
39

3.GESCHIL

3.1
In geschil is uitsluitend in hoeverre de boetes in stand kunnen blijven.
3.2
Belanghebbende stelt dat zij ter zake van de premies en belastingen over het jaar 2013 ten onrechte dubbel beboet is nu er zowel bij de eerste reeks naheffingsaanslagen als bij de tweede reeks en zowel bij de premie-aanslagen als bij de belastingaanslagen boetes zijn opgelegd. De boete over de maand oktober 2014 is volgens belanghebbende ten onrechte opgelegd.
3.3
De Inspecteur stelt dat de boetes 2013 terecht zijn opgelegd omdat sprake is van verschillende heffingen (premies en loonbelasting) en omdat ze zijn opgelegd ter zake van verschillende feiten. De boete over de maand oktober 2014 is in de ogen van de Inspecteur terecht opgelegd. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de boetes.
3.4
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat niet langer in geschil is dat de naheffingsaanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar naheffingsaanslagen 2013

4.1
Belanghebbende heeft de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschriften betwist. Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht derhalve de ontvankelijkheid van belanghebbendes bezwaarschriften te beoordelen.
4.2
In artikel 29, lid 1, ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.3
De naheffingsaanslagen over het jaar 2013 zijn gedagtekend op 28 december 2018. Het bezwaarschrift is op 29 januari 2019, derhalve binnen de termijn van twee maanden, ingediend.
4.4
Uit het voorgaande blijkt dat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep dient reeds daarom gegrond te worden verklaard.
Ontvankelijkheid bezwaar naheffingsaanslag 2014
4.5
De naheffingsaanslag over het jaar 2014 is gedagtekend op 10 september 2015. Het bezwaarschrift is op 25 juli 2019, derhalve buiten de wettelijke termijn van twee maanden, ingediend.
4.6
Belanghebbende heeft geloofwaardig betoogd dat zij de belastingaanslag, tot heden, niet heeft ontvangen. Hierin ligt de betwisting van de tijdige verzending van het aanslagbiljet besloten (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur het aanslagbiljet tijdig naar hem heeft verzonden, ook zonder dat hij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur aannemelijk maken dat de belastingaanslag, en overtuigend aantonen [1] dat de boetebeschikking wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende is verstuurd (vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8440; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361).
4.7
De Inspecteur heeft in dat verband niets aangevoerd. De Inspecteur heeft aldus, tegenover de betwisting van belanghebbende, de tijdige verzending van de belastingaanslag en de boetebeschikking niet aannemelijk gemaakt. De conclusie is dan dat aangenomen moet worden dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaar de naheffingsaanslag (en boetebeschikking) nog niet onder ogen had gekregen (maar op andere wijze op de hoogte van de naheffingsaanslag is gekomen). Dit betekent dat belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar moet worden verklaard (vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875).
4.8
Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Boetes 2013
4.9
Aan belanghebbende zijn in 2013 en 2014 (eerste) naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW opgelegd naar een verschuldigd bedrag van elk NAf 100. Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. Nadat belanghebbende op 8 april 2015 alsnog aangiften voor de onderhavige perioden heeft ingediend, zijn aan belanghebbende op 28 december 2018 (tweede) naheffingsaanslagen opgelegd over de maanden februari en april t/m december 2013. Bij deze naheffingsaanslagen is het bedrag dat reeds was opgelegd bij de eerste naheffingsaanslag, verrekend met hetgeen belanghebbende heeft aangegeven. Bij de tweede naheffingsaanslagen heeft de Inspecteur verzuimboetes van 15%, van het bedrag aan nageheven belasting, wegens het niet tijdig betalen van belasting opgelegd. De Inspecteur heeft deze boetes gebaseerd op artikel 4.6 van de Ministeriele regeling formeel belastingrecht (hierna: de Regeling).
4.1
Artikel 18, lid 2 ALL bepaalt dat, indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de (..) gestelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag een boete van ten hoogste NAf 2.500 kan opleggen. In de Regeling is nader uitwerking gegeven aan het boetebeleid van de Inspecteur. Ingevolge artikel 4.5, lid 1 van de Regeling legt de Inspecteur, indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige de aangifte voor een belasting, anders dan de winstbelasting, welke op aangifte moet worden gedaan of afgedragen niet of niet tijdig heeft gedaan, de volgende boetes op:
a. eerste verzuim geen boete;
b. tweede verzuim een boete van NAf 50;
c. derde of volgend verzuim een boete van NAf 100.
4.11
Artikel 19, lid 1 ALL bepaalt dat indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige de belasting die op aangifte moet worden gedaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste NAf 10.000 kan opleggen. Ingevolge artikel 4.6, lid 1 van de Regeling legt de Inspecteur, indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting, anders dan de winstbelasting, die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig heeft betaald, de volgende boetes op:
a. eerste verzuim een bedrag van 5% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 50 en een maximum van NAf 2.500;
b. tweede verzuim een boete van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 100 en een maximum van NAf 5.000;
c. derde of volgend verzuim een boete van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 150 en een maximum van NAf 10.000.
4.12
De Inspecteur heeft voor het jaar 2013 conform de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen verzuimboetes voor het niet tijdig doen van aangifte en het niet tijdig betalen van belasting en premies opgelegd bij zowel de naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW. Bij de in het geding zijnde naheffingsaanslagen heeft hij dat gedaan, uitgaande van een derde of volgend verzuim, met toepassing van artikel 4.6, lid 1, letter c van de Regeling, met dien verstande dat hij voor de boetes niet het minimum bedrag van NAf 150 per boete, doch lagere bedragen, in aanmerking genomen heeft.
4.13
Anders dan belanghebbende betoogt, is het Gerecht van oordeel dat de Inspecteur geen dubbele boetes voor hetzelfde feit heeft opgelegd. Het (niet tijdig) doen van aangifte dient te worden onderscheiden van het (te laat) betalen van het op de aangifte verschuldigde bedrag. De Hoge Raad heeft in dit verband in zijn arrest van 22 februari 1984 [2] overwogen dat volgens het stelsel van de Algemene wet “de verplichting tot het doen van aangifte en de verplichting tot betaling weliswaar nauw met elkaar samenhangen doch niettemin afzonderlijke verplichtingen zijn”. In Curaçao, waar de verplichting tot het doen van aangifte is neergelegd in artikel 8 ALL en de verplichting tot betaling in artikel 14 ALL, is dat naar het oordeel van het Gerecht niet anders. Het zijn twee afzonderlijke beboetbare gedragingen Nu vast staat dat belanghebbende de aangiftes te laat heeft gedaan en ook te laat heeft betaald, zijn de boetes terecht aan belanghebbende opgelegd.
4.14
Indien, zoals hier, over de diverse tijdvakken zowel de belastingen als de premies niet (tijdig) zijn betaald is sprake van evenzovele verzuimen (vgl. HR 13 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:BI8185, BNB 2005/42). Ook in zoverre is geen sprake van dubbele beboeting van hetzelfde feit. Voor matiging van de boetes op grond van het evenredigheidsbeginsel (zie het hiervoor vermelde arrest van 13 augustus 2004) is in dit geval geen plaats, alleen al niet omdat sprake is van procentuele boetes.
4.15
Het Gerecht is van oordeel dat de omstandigheid dat de verplichting tot het doen van aangifte nauw samenhangt met de verplichting tot betaling wel aanleiding kan zijn om boetes die opgelegd zijn overeenkomstig artikel 4.6, lid 1 van de Regeling te matigen. Echter, in het onderhavige geval zijn de opgelegde boetes lager dan de in die bepaling vermelde minimum boete, zodat in feite al matiging heeft plaatsgevonden. Het Gerecht acht verdere matiging niet op zijn plaats en acht de opgelegde boetes passend en geboden.
Boete 2014
4.16
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag premies AOV/AWW over de maand oktober 2014 opgelegd van NAf 671. Daarbij is een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte opgelegd van NAf 150. Vast staat dat belanghebbende de aangifte te laat heeft ingediend.
4.17
Bij het opleggen van de boete is de Inspecteur gebonden aan het in de Regeling opgenomen boetebeleid. In dit geval is artikel 4.5, lid 1 van de Regeling van toepassing (zie 4.10). Daarbij is van belang of sprake is van een eerste, tweede dan wel derde of volgend verzuim. Bij de beoordeling of sprake is van een tweede of volgend verzuim dient gekeken te worden naar het aantal verzuimen dat gepleegd is in de negen tijdvakken vóór het onderhavige tijdvak (artikel 4.3, lid 2 van de Regeling). In dit geval gaat het om tijdvakken van een maand. Gesteld noch gebleken is dat in de negen maanden vóór oktober 2014 een verzuim is gepleegd. Op grond van artikel 4.5, lid 1, letter c van de Regeling wordt dan geen verzuimboete opgelegd. De boete dient dan ook vernietigd te worden.
5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Zo heeft belanghebbende zelf het beroepschrift geschreven en ingediend. Van door een derde beroepsmatig verleende bijstand is dus geen sprake.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de boetebeschikking, behorend bij de naheffingsaanslag premies AOV/AWW over de maand oktober 2014;
- verklaart voor het overige de bezwaren ongegrond; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 2 augustus 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Het bezwaarschrift dateert van vóór 1 augustus 2019, zodat voor boetes nog de zwaardere bewijslast geldt (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102).
2.Hoge Raad 22 februari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8642, BNB 1984/233.