5.2Belanghebbende heeft aan haar afnemers vergoedingen in rekening gebracht. Deze vergoedingen zijn opgebouwd uit de oorspronkelijke vergoeding voor de verrichtte prestatie (de netto-vergoeding) vermeerderd met een bedrag van 3 percent van de netto-vergoeding. Dit laatste bedrag is berekend, zo heeft belanghebbende gesteld, in het kader van de doorberekening van de door haar verschuldigde BBO over de netto-vergoeding. Gelet op de hierv6Or aangehaalde wetsartikelen is belanghebbende over de gehele tegenprestatie, derhalve inclusief het door haar
berekende 3 percent over de netto-vergoeding, BBO verschuldigd. Dit gehele bedrag wordt voor de BBO aangemerkt als belaste vergoeding. Dat belanghebbende een bedrag gelijk aan de BBO over netto-vergoeding doorberekent aan haar afnemers en dit bedrag separaat op de aan haar afnemers uitgereikte facturen vermeldt, doet daaraan niet af.
5.3.1.Belanghebbende stelt dat de tekst van de LBBO in strijd is met de bedoeling van de wetgever, omdat op grond van die bedoeling de berekende 3 percent over de netto-vergoeding de verschuldigde BBO weergeeft en derhalve zelf niet aan de heffing van BBO is onderworpen. In dit verband wijst zij op de wetsgeschiedenis van de LBBO.
5.3.2.In de Memorie van Toelichting op het voorstel van de LBBO staat de regering heeft "gekozen voor het BBO-stelsel van Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba." In de wetsgeschiedenis nadien wordt dit uitgangspunt benadrukt. Ingevolge de op de genoemde eilanden geldende Landsverordening Belasting op Bedrijfsomzetten 1997, wordt de vergoeding bepaald op gelijke wijze als hiervoor in 5.1 beschreven. Tot de vergoeding wordt aldus de BBO gerekend, indien deze is doorberekend en zodoende onderdeel vormt van hetgeen aan de afnemer van de prestaties in rekening is gebracht.
5.3.3.De Raad van Advies heeft naar aanleiding van het voorstel van de LBBO kritiek geuit op het gekozen heffingstelsel en in dat verband in haar advies (paragraaf 1.6 en 1.7) de nadelen benoemd die voortvloeien uit het aan de ondernemer overlaten van de keuze om de belasting al dan niet door te berekenen. In paragraaf 1.11 van het advies schrijft de Raad van Advies voorts dat de ondernemer zijn bruto-verkoopprijzen met 3,1 per cent moet verhogen wil hij 3 per cent netto belasting kunnen betalen. De minister van Justitie schrijft in zijn antwoord op het advies — zakelijk weergegeven — dat de door de Raad van Advies genoemde nadelen voortvloeien uit het gekozen cumulatieve stelsel en dat de voordelen van dit stelsel zijns inziens daar tegen opwegen.
5.3.4.In de oorspronkelijke tekst van het voorstel van de LBBO was opgenomen dat de BBO niet op de factuur mocht worden vermeld. In een door belanghebbende ingebrachte brief naar aanleiding van het wetsvoorstel van 3 november 2006 van de Arubaanse Vereniging van Belastingconsulenten aan de Minister van Financiën te Aruba, staat in paragraaf 7 dat afgevraagd wordt of gewenst is dat de BBO niet op de factuur mag worden vermeldt, nu vanuit de samenleving de wens bestaat "om wegens transparantie de BBO wel op de factuur te vermelden, mede om extra prijsstijgingen (bovenop de BBO) te voorkomen". De Raad van Advies schrijft in paragraaf 1.20 van zijn advies dat via de media is vernomen dat dit verbod mogelijk vervalt. In paragraaf 2.2 van het advies stelt de Raad van Advies voor verplicht te stellen de BBO op de factuur te vermelden, "uit oogpunt van transparantie en teneinde enig inzicht te verkrijgen in de doorberekening van de BBO binnen de bedrijfskolom". De Minister verwijst in antwoord hierop naar hetgeen eerder is vermeld en schrijft dat het verbod wordt geschrapt.
5.3.5.Uit het voorgaande leidt de Raad af dat de wetgever bewust heeft gekozen voor het stelsel van de LBBO. De gevolgen van het stelsel, onder meer inhoudende dat, indien de BBO wordt
doorberekend aan de afnemer van de prestatie, over het doorberekende bedrag BBO wordt verschuldigd, zijn derhalve bewust aanvaard. Daarmee is tevens aanvaard dat, indien de BBO wordt doorberekend aan de afnemer van de prestatie, effectief (afgerond) 3,1 per cent aan BBO over de prijs voor doorberekening (de netto-vergoeding) verschuldigd wordt. Dit is overigens niet een gevolg van het expliciet vermelden van de BBO op de factuur, zoals belanghebbende kennelijk meent, maar van de keuze van de ondernemer om de BBO direct door te berekenen aan zijn afnemer. Het maakt voor de berekening van de verschuldigde BBO immers geen verschil of de doorberekende BBO over de netto-vergoeding im- of expliciet wordt vermeldt op de factuur. Voorts is het vervallen van het verbod de BBO te vermelden op de factuur het gevolg van de wens om transparantie en niet, zoals belanghebbende stelt, van de wens om de vermelding daarvan verplicht te stellen en de aldus vermelde doorberekende BBO uit de maatstaf van heffing te elimineren. Dat op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba wel verboden is de BBO op de factuur te vermelden, doet daaraan niet af.
5.3.6.De overige problemen die belanghebbende bij de totstandkoming van de LBBO noemt, onder meer dat de LBBO onder grote tijdsdruk tot stand is gekomen, waardoor belangenverenigingen niet of nauwelijks de tijd hebben gehad om op het voorstel van de LBBO te reageren en ook de Raad van State slechts beperkt daarover heeft kunnen adviseren, doen aan het voorgaande niet af. Immers, daaruit kan niet worden afgeleid dat de wetgever een andere bedoeling heeft gehad met de LBBO dan hiervoor weergegeven. Ook de omstandigheid dat sprake is van een consumentenbelasting en niet van een ondernemersbelasting, alsmede de omstandigheid dat consumenten zijn gecompenseerd voor prijsstijgingen ten gevolge van de invoering van de BBO, zoals belanghebbende stelt, leidt niet tot een andere conclusie.
5.3.7.Hieruit volgt dat de wetgever heeft aanvaard dat, indien een ondernemer een bedrag aan BBO aan de afnemer doorberekent door de (netto-)tegenprestatie met 3 percent te verhogen, de door de ondernemer verschuldigde BBO in weze toeneemt. Dit leidt tot de conclusie dat ook naar de bedoeling van de wetgever belanghebbende over de gehele vergoeding, derhalve inclusief het door haar berekende 3 percent over de netto-vergoeding, BBO verschuldigd is.
5.4.1.Inzake het beroep van belanghebbende op de in Nederland geldende Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB), geldt het volgende. In artikel 8, lid 2, van de Wet OB staat dat de omzetbelasting wordt berekend over de vergoeding, de omzetbelasting daaronder met begrepen. In dat verband is van belang dat de Wet OB een niet-cumulatief cascadestelsel kent, meer in het bijzonder een stelsel met aftrek van voorbelasting. Kenmerkend voor een dergelijk stelsel is dat de belasting een `doorlopende post' vormt, die geen invloed heeft op de prijs van prestaties verricht tussen ondernemers onderling. In dat verband is in de Wet OB opgenomen dat de heffing geen onderdeel uitmaakt van vergoeding. Het zorgt ervoor dat de omzetbelasting binnen de bedrijfskolom duidelijker als een doorlopende post optreedt (zie in dit verband M.E. van Hilten en H.W.M. van Kesteren,
Omzetbelasting,FED Fiscale Studieserie nr. 6, Deventer 2007, blz. 182).
Het systeem van de BBO is echter een cumulatief cascadestelsel, waarvan geen kenmerk is dat de heffing een doorlopende post is. Het is eerder vergelijkbaar met de voor de Wet OB geldige Wet op de omzetbelasting 1954, dat ook volgens een dergelijk stelsel werd geheven. In de laatstgenoemde Wet was, net als in de LBBO, niet opgenomen dat de omzetbelasting geen onderdeel uitmaakte van de vergoeding, waardoor de doorberekende omzetbelasting als onderdeel van de vergoeding zelf belast was met de heffing.
5.4.2.Overigens dient op grond van de Wet OB, indien een ondernemer andere indirecte heffingen dan de omzetbelasting (zoals accijns en douanerechten) bij het verrichten van belaste prestaties doorberekent aan zijn afnemers, in principe tot de met omzetbelasting belaste vergoeding te worden gerekend.
5.4.3.Gelet op het voorgaande faalt belanghebbendes beroep op de Wet OB.