ECLI:NL:OGEAC:2025:7

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR202301453 en CUR202301454
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premieplichtigheid voor AOV/AWW en AVBZ in Curaçao

In deze zaak is het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 januari 2025 tot een uitspraak gekomen over de premieplichtigheid van de belanghebbende voor de AOV/AWW en AVBZ in Curaçao. De belanghebbende, die in september 2016 in Curaçao is gevestigd, ontving in 2018 loon uit dienstbetrekking van twee bedrijven, waarvan één in Bonaire. De Inspecteur der Belastingen had premies opgelegd, waartegen de belanghebbende bezwaar had gemaakt. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij buiten Curaçao verzekerd was voor een soortgelijke verzekering als de AOV en AWW. Het beroep van de belanghebbende tegen de aanslagen werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De belanghebbende had verzocht om te worden gehoord, maar de Inspecteur had dit nagelaten, wat het Gerecht als een schending van de hoorplicht beschouwde. De uitspraak op bezwaar werd vernietigd, maar de aanslagen werden gehandhaafd. De belanghebbende kreeg proceskosten vergoed, maar niet voor de bezwaarfase. De uitspraak benadrukt de bewijslast van de belanghebbende om aan te tonen dat hij niet premieplichtig is voor de AOV/AWW en AVBZ.

Uitspraak

Uitspraak van 15 januari 2025
BBZ nrs. CUR202301453 en CUR202301454
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 14 januari 2022 aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2018 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 128.852
1.2
Belanghebbende heeft op 4 juli 2022 tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 5 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 20 maart 2024 een verweerschrift ingediend.
1.5
De eerste zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is [B] verschenen.
1.6
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.7
Ter zitting is het beroep aangehouden. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen.
1.8
Belanghebbende heeft op 25 april 2024 nadere stukken ingediend. De Inspecteur heeft hier op 10 juni 2024 op gereageerd.
1.9
Het Gerecht heeft op 25 juni 2024 aan belanghebbende verzocht om aan te geven of hij naar aanleiding van de reactie van de Inspecteur nogmaals nadere stukken wenst in te dienen. Aan beide partijen is daarnaast verzocht om aan te geven of er behoefte bestaat aan een nadere mondelinge behandeling van de zaak ter zitting.
1.1
Belanghebbende heeft bij e-mail van 5 juli 2024 aangegeven geen nadere stukken te zullen indienen, maar dat er wel behoefte bestaat aan een nadere mondelinge behandeling van de zaak ter zitting.
1.11
De Inspecteur heeft op 22 oktober 2024 een nader stuk ingediend.
1.12
De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2024. Belanghebbende is verschenen bijgestaan door [B], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur zijn [B] en [C] verschenen.
1.13
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overlegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft zich in september 2016 gevestigd in Curaçao en is vanaf 23 januari 2017 aldaar ingeschreven.
Voor wat betreft het jaar 2018 is belanghebbende ingezetene van Curaçao.
2.2
Belanghebbende ontving in het jaar 2018 de volgende bedragen uit loon uit dienstbetrekking:
[Q] N.V.
NAf 49.896
[X] B.V.
NAf 79.305 (USD 44.653)
Totaal
NAf 129.201
[Q] N.V. is feitelijk gevestigd in Curaçao en [X] B.V. in Bonaire.
2.3
Belanghebbende heeft op 24 juni 2019 een verzoek om ontheffing premieplicht AOV/AWW ingediend bij de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid & Welzijn Curaçao. Tot op heden is op dit verzoek niet beslist.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende in 2018 premieplichtig is voor de AOV/AWW en AVBZ in Curaçao.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2018 is op 4 juli 2022 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 4 april 2023, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 4 april 2024, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 5 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is tijdig ingesteld.
4.5
Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Partijen hebben er tijdens de eerste zitting mee ingestemd dat het verweerschrift van 20 maart 2024 wordt aangemerkt als (reële) uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarom geen belang meer bij het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.6
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 26 oktober 2021 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 20 maart 2024. [1] Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.7
In artikel 29, lid 1, ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.8
De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend op 14 januari 2022. Het bezwaarschrift is op 4 juli 2022 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.9
Belanghebbende geeft als verklaring voor de late indiening van het bezwaarschrift dat hij pas op 20 juni 2022 door een dwangschrift op de hoogte is gekomen van de aanslagen.
4.1
In hetgeen belanghebbende heeft verklaard ligt de betwisting van de tijdige verzending van de aanslagbiljetten besloten. [2] Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur de aanslagbiljetten tijdig naar hem heeft verzonden, ook zonder dat hij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur bewijzen dat de belastingaanslagen wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende zijn verstuurd. [3]
4.11
Dat bewijs heeft de Inspecteur niet geleverd. Gelet op het voorgaande is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen op 20 juni 2022. Het bezwaarschrift van 4 juli 2022 is binnen de termijn van twee maanden ingediend. Het bezwaar is daarom ontvankelijk.
Schending hoorplicht
4.12
Ingevolge artikel 30, lid 4, ALL dient de belanghebbende die daartoe in zijn bezwaarschrift het verlangen te kennen geeft, voor de uitspraak door de Inspecteur te worden gehoord.
4.13
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om te worden gehoord. De Inspecteur heeft nagelaten belanghebbende te horen. De Inspecteur heeft geen omstandigheden aangevoerd die noopten tot afwijking van artikel 30, lid 4, ALL. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende door de gang van zaken bij het horen benadeeld. Het Gerecht zal de uitspraak op bezwaar daarom vernietigen. Nu belanghebbende het Gerecht heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien, zal het Gerecht de zaak niet terugwijzen naar de Inspecteur. [4]
Aanslagen premie AOV/AWW 2018
4.14
Op grond van artikel 5, lid 1, letter a, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (Landsverordening AOV) en op grond van artikel 6, lid 1, letter a, van de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (Landsverordening AWW) zijn ingezetenen van Curaçao verzekerd en op grond van artikel 26 premieplichtig voor de AOV en AWW.
4.15
In artikel 5, lid 4, letter b, Landsverordening AOV en artikel 6, lid 4, letter b, Landsverordening AWW is bepaald dat bij Landsbesluit van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken ter voorkoming van samenloop van de verzekering ingevolge die landsverordening met een overeenkomstige regeling buiten Curaçao. Daaraan is uitvoering gegeven in het Landsbesluit uitbreiding en beperking kring verzekerden (hierna: het Landsbesluit AOV (PB 1960, no. 131) en het Landsbesluit AWW (PB 1965, no. 196)).
4.16
In artikel 2 van het Landsbesluit AOV en artikel 1 van het Landsbesluit AWW is bepaald dat niet als verzekerde wordt aangemerkt de ingezetene, die buiten de Nederlandse Antillen (lees: Curaçao) in dienstbetrekking arbeid verricht en ter zake van die arbeid krachtens een in het land, waar hij werkt, geldende wettelijke regeling inzake geldelijke gevolgen van ouderdom respectievelijk wettelijke regeling inzake weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen verzekerd is.
4.17
Vaststaat dat belanghebbende volgens de hoofdregel als ingezetene in Curaçao verzekerd is. Het Gerecht overweegt dat belanghebbende die stelt dat hij als niet-verzekerde voor de AOV en de AWW dient te worden aangemerkt, daarvoor de bewijslast draagt. Gelet op voornoemd wettelijk kader dient belanghebbende om als niet-verzekerde voor de AOV en de AWW te worden aangemerkt aannemelijk te maken dat hij buiten Curaçao in dienstbetrekking arbeid heeft verricht en aldaar verzekerd is geweest voor een soortgelijke verzekering als de AOV en AWW.
4.18
Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd dat hij ten behoeve van [X] B.V. in Bonaire, althans buiten Curaçao, in dienstbetrekking arbeid heeft verricht. Uit de door belanghebbende overlegde vliegtickets volgt dat belanghebbende gedurende het jaar 2018 enkele keren en slechts voor zeer korte duur (1 a 2 dagen) naar Bonaire is afgereisd. Belanghebbende heeft verder een aantal bankafschriften van het bedrijf in Bonaire overlegd waaruit blijkt dat kosten zijn gemaakt voor vliegtickets, maar hieruit kan niet worden afgeleid ter zake van wie en voor welke periode deze vliegtickets zijn aangeschaft. Dat de administratie van zowel [Q] N.V. als [X] B.V., waarvan deze laatste belanghebbende tevens directeur en aandeelhouder was, in het onderhavige jaar niet op orde was en daarom niet méér stukken kunnen worden overlegd, is een omstandigheid die voor rekening en risico van belanghebbende komt. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij in Bonaire verzekerd is geweest voor een soortgelijke verzekering als de AOV en AWW. De door belanghebbende overlegde loonbelastingkaart geeft daartoe onvoldoende inzicht gelet op het in Bonaire geldende systeem van integrale heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen en zorgverzekering. Dat er premies worden ingehouden, betekent in dat geval nog niet dat belanghebbende daarmee aannemelijk heeft gemaakt ook daadwerkelijk in Bonaire verzekerd te zijn geweest. Ook de stelling dat meerdere malen bij de SVB Curaçao is verzocht om een verklaring inzake de verzekeringsplicht (zie ook 2.3), maar daarop geen reactie wordt ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel. Het Gerecht wijst belanghebbende er op dat in het geval de SVB weigert een beschikking te nemen, rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld om tegen die weigering op te komen. Niet gebleken is dat belanghebbende van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.
4.19
Het Gerecht overweegt tot slot dat voor zover belanghebbende een beroep doet op de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 22 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:55, dit beroep wordt verworpen. In die zaak werd door de Inspecteur immers anders dan in de onderhavige zaak niet betwist dat de arbeid buiten Curaçao werd verricht, maar zag het geschil op de vraag of sprake was van een dienstbetrekking en naar welk recht het begrip dienstbetrekking uitgelegd moet worden (naar het recht van Curaçao of naar het recht van Nederland).
4.2
Gelet op het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat belanghebbende voor de AOV/AWW verzekerd en premieplichtig is in Curaçao. Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd leidt, bij gebrek aan bewijsstukken, niet tot een ander oordeel.
Aanslagen premie AVBZ 2018
4.21
Op grond van artikel 4, lid 1, letter a, van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (Landsverordening AVBZ) zijn ingezetenen van de Nederlandse Antillen (lees: Curaçao) verzekerd en op grond van artikel 20 premieplichtig voor de AVBZ.
4.22
In artikel 4, lid 2, Landsverordening AVBZ is bepaald dat bij Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden. De wetgever heeft aan deze bepaling uitvoering gegeven in het Landsbesluit beperking kring van verzekerden AVBZ (Landsbesluit AVBZ).
4.23
In artikel 2, lid 2, letter a, Landsbesluit AVBZ is bepaald dat indien de betrokkene zowel in de Nederlandse Antillen (lees: Curaçao) als daarbuiten arbeid verricht, hij niet is verzekerd ingevolge de landsverordening indien hij buiten de Nederlandse Antillen (lees: Curaçao) in loondienst arbeid verricht.
4.24
Het Gerecht verwijst naar hetgeen hiervoor ter zake van de verzekerings- en premieplicht betreffende de AOV/AWW is overwogen (zie 4.18). Daar komt bij dat uit de Nota van Toelichting bij artikel 2 van het Landsbesluit AVBZ volgt dat indien zowel buiten als in de Nederlandse Antillen (lees: Curaçao) arbeid in loondienst wordt verricht, de betrokkene verzekerd is mits hij ingezetene is. Belanghebbende als ingezetene verricht arbeid in loondienst in Curaçao. Gelet op de toelichting is het Gerecht dan ook van oordeel dat belanghebbende (eveneens) voor de AVBZ verzekerd en premieplichtig is in Curaçao.
Slotsom
4.25
Het beroep tegen de (reële) uitspaak op bezwaar moet uitsluitend op formeelrechtelijke gronden gegrond worden geacht. Omdat de inhoudelijke gronden van belanghebbende niet slagen, worden de aanslagen niet verminderd.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet ingevolge artikel 32a, lid 2 ALL worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De aanslag is immers niet door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht opgelegd.
Kosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127. [5]
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf. 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
Griffierecht
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de (reële) uitspraak op bezwaar gegrond;
- vernietigt de (reële) uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2018;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 15 januari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57.
2.vgl. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102.
3.vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8440; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361.
4.vgl. HR 18 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495.
5.vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54.