ECLI:NL:OGEAC:2025:209

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
CUR202402963 tot en met CUR202402969
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. P.A.M. Pijnenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaren en beroepen tegen naheffingsaanslagen en verzuimboetes winstbelasting

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van bezwaren en beroepen van belanghebbende tegen opgelegde naheffingsaanslagen en verzuimboetes voor de winstbelasting over de jaren 2018 tot en met 2022. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes, maar het Gerecht heeft vastgesteld dat voor de jaren 2018 en 2019 geen bezwaren zijn ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Voor de jaren 2020 en 2021 is het beroep ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaren buiten de wettelijke termijn zijn ingediend. Het Gerecht heeft echter het bezwaar voor het jaar 2022 ontvankelijk verklaard en inhoudelijk beoordeeld. De Inspecteur heeft de verzuimboetes voor de jaren 2021 en 2022 verminderd, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat de verzuimboete voor 2021 verder verminderd moet worden tot NAf 1.425, terwijl de verzuimboete voor 2022 is vastgesteld op NAf 1.200. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2025, waarbij het Gerecht geen aanleiding heeft gezien voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak van 16 oktober 2025
BBZ nr. CUR202402963 tot en met CUR202402969
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen en/of verzuimboetes winstbelasting (WB) over de jaren 2018 tot en met 2022 opgelegd.
1.2
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen en/of verzuimboetes omzetbelasting (OB) over de jaren 2022 en 2023 opgelegd.
1.3
Belanghebbende heeft op 28 oktober 2022 tegen de naheffingsaanslagen en/of verzuimboetes WB 2020, OB 2020 en 2021 en op 8 oktober 2023 tegen de naheffingsaanslag en/of verzuimboete WB 2021 bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft op 17 mei 2023 (WB 2020) en 5 juni 2024 (WB 2021) uitspraak gedaan op de bezwaren.
1.6
Belanghebbende heeft op 5 augustus 2024 beroep ingesteld “
jegens aanslagen inzake aangifte OB en WB”. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.7
De Inspecteur heeft bij e-mail van 3 december 2024 aangegeven dat de naheffingsaanslagen en/of verzuimboetes OB over de jaren 2022 en 2023 in zijn geheel zijn verminderd. Van de verminderingen heeft de Inspecteur schermprints bijgevoegd.
1.8
De Inspecteur heeft bij e-mail van 26 mei 2025 aangegeven (ambtshalve) bereid te zijn om voor zover er naheffingsaanslagen WB over de jaren 2018 tot en met 2021 zijn opgelegd deze te verminderen tot nihil en de verzuimboetes WB over de jaren 2018 tot en met 2021 te verminderen tot respectievelijk NAf 250, NAf 500, NAf 1.000 en NAf 1.500. Van de verminderingen heeft de Inspecteur schermprints bijgevoegd.
1.9
Belanghebbende heeft op 9 juni 2025 gereageerd met het verzoek om de verzuimboetes WB in zijn geheel te verminderen. De Inspecteur heeft daar op 10 juni 2025 op gereageerd daartoe niet bereid te zijn.
1.1
Belanghebbende heeft op 16 juni 2025 een pleitnota ingediend.
1.11
De Inspecteur heeft op 17 juni 2025 een verweerschrift ingediend.
1.12
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2025 te Willemstad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A], vergezeld van haar echtgenoot. Namens de Inspecteur is verschenen [B].

2.GESCHIL

2.1
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de naheffingsaanslagen en/of verzuimboetes OB over de jaren 2022 in 2023 gelet op vermindering door de Inspecteur (zie 1.7) niet langer in geschil zijn. Het voorgaande geldt ook voor de naheffingsaanslagen WB over de jaren 2018 tot en met 2022 (zie 1.8).
2.2
Tussen partijen is (inhoudelijk) uitsluitend nog in geschil of de verzuimboetes WB over de jaren 2018 tot en met 2022 (na vermindering) terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.OVERWEGINGEN

3.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep en bezwaar te beoordelen.
WB 2018, WB 2019 en WB 2022 (geen bezwaar)
3.2
Tegen een aanslag of een boetebeschikking moet eerst bezwaar worden aangetekend voordat beroep kan worden ingesteld.
3.3
De Inspecteur heeft verklaard dat de Inspectie der Belastingen geen bezwaarschriften tegen de verzuimboetes WB 2018, WB 2019 en WB 2022 van belanghebbende heeft ontvangen. In de beroepsfase is ook niet gebleken dat belanghebbende wel bezwaarschriften bij de Belastingdienst heeft ingediend. Belanghebbende heeft in plaats van bezwaar te maken bij de Inspecteur, beroep ingesteld bij het Gerecht. Dat betekent dat zij niet-ontvankelijk is in haar beroep (vgl. GEA Aruba 1 juli 2020, ECLI:NL:OGEAA:2020:276).
3.4
Het Gerecht had het beroepschrift van belanghebbende eigenlijk moeten doorsturen naar de Inspecteur ter verdere behandeling als bezwaarschrift, maar zal daar om proceseconomische redenen van afzien (vgl. GEA Curaçao 13 juni 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:66). Het Gerecht overweegt daarbij als volgt.
WB 2018 en WB 2019
3.5
Ingevolge artikel 29, lid 1, ALL kan degene die bezwaar heeft tegen een opgelegde belastingaanslag binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur.
3.6
De aanslagbiljetten WB 2018 en 2019 hebben als dagtekening respectievelijk 29 juni 2020 en 30 juni 2021. Gelet op de datum van binnenkomst van het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift (5 augustus 2024) stelt het Gerecht vast dat het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift niet is ingediend binnen de termijn van twee maanden na dagtekening van de naheffingsaanslagen.
3.7
Feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zijn gesteld noch gebleken. Dat betekent dat de bezwaren niet-ontvankelijk zouden zijn. Het doorsturen van het beroepschrift naar de Inspecteur heeft in dat geval geen zin.
WB 2022
3.8
Het aanslagbiljet WB 2022 heeft als dagtekening 21 juli 2024. Gelet op de datum van binnenkomst van het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift (5 augustus 2024) stelt het Gerecht vast dat het als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift tijdig is ingediend. De Inspecteur heeft echter ter zitting reeds verklaard dat indien hij uitspraak op bezwaar zal moeten doen, hij het bezwaar zal afwijzen. Om te voorkomen dat belanghebbende vervolgens opnieuw (na het doen van uitspraak op bezwaar door de Inspecteur) een gang naar de rechter zal moeten maken omdat zij het daar niet mee eens is, zal het Gerecht zoals ter zitting is besproken het bezwaar ontvankelijk achten en inhoudelijk op de zaak beslissen.
WB 2020 en WB 2021 (ontvankelijkheid beroep)
3.9
In artikel 31, lid 1, ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
3.1
De uitspraken op bezwaar WB 2020 en WB 2021 hebben als dagtekening respectievelijk 17 mei 2023 en 5 juni 2024 [1] .
3.11
Het beroepschrift is op 5 augustus 2024 ingediend. Het beroepschrift is voor zover het ziet op de uitspraak op bezwaar WB 2020 buiten de wettelijke termijn van twee maanden en derhalve niet tijdig ingediend. Feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zijn gesteld noch gebleken. Dat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het ziet op de uitspraak op bezwaar WB 2020.
3.12
Het beroepschrift is voor zover het ziet op de uitspraak op bezwaar WB 2021 tijdig ingediend. Dat betekent dat in zoverre wel sprake is van een ontvankelijk beroep.
WB 2021 (ontvankelijkheid bezwaar)
3.13
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete WB 2021 niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
3.14
Belanghebbende dient op grond van het hiervoor aangehaald artikel 29, lid 1 ALL binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet bezwaar te maken bij de Inspecteur (zie 3.5).
3.15
Het aanslagbiljet WB 2021 heeft als dagtekening 29 juni 2023. Het bezwaarschrift is op 13 november 2023 ingediend. Het bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. Feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zijn ook hier gesteld noch gebleken. Dat betekent dat de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Gerecht komt in dat geval niet toe aan een inhoudelijke boordeling. Het beroep is in zoverre ongegrond.
WB 2022 (inhoudelijk)
3.16
Op grond van artikel 15, lid 4, ALL is de belastingplichtige gehouden uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger.
3.17
Op grond van artikel 18, lid 2 ALL kan de Inspecteur indien de belastingplichtige de aangifte niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, een boete van ten hoogte NAf 2.500 opleggen.
3.18
Nadere regels voor het opleggen van boetes zijn opgenomen in Hoofdstuk IV van de Ministeriele regeling formeel belastingrecht (hierna: de regeling). In artikel 4.4, lid 1 in combinatie met lid 3 van de regeling is bepaald dat de Inspecteur in geval van een eerste verzuim een boete oplegt van NAf 250, in geval van een tweede verzuim een boete van NAf 500, in geval van een derde verzuim een boete van NAf 1.000 en in geval van een vierde verzuim een boete van NAf 1.500. In lid 2 is bepaald dat indien de belastingplichtige stelselmatig niet voldoet aan de verplichtingen de Inspecteur een boete oplegt van maximaal NAf 2.500.
3.19
Belanghebbende erkent in haar beroepschrift dat de aangiften niet tijdig zijn ingediend. Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Het enkele feit dat de aangifte niet tijdig is ingediend, is voldoende om in verzuim te zijn. De Inspecteur vermeldt bij de verminderingen (zie 1.8) dat de verzuimboete WB 2022 is opgelegd uitgaande van een vijfde verzuim. Naar het Gerecht begrijpt gaat het om een boete op grond van het voornoemde lid 2 (het stelmatig niet doen van aangiften). Vaststaat dat belanghebbende over de jaren 2018 tot en met 2022 verzuimboetes opgelegd heeft gekregen en derhalve sprake is van het stelselmatig niet doen van aangiften. De Inspecteur heeft de verzuimboete overeenkomstig wet- en regelgeving opgelegd. De stelling van belanghebbende dat zij geen activiteiten verricht, geen bedrijfsvoering voert, geen omzet maakt en geen inkomsten heeft, maakt niet dat zij geen aangifte hoeft te doen.
3.2
Een verzuimboete dient achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Van AVAS is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan. [2] Het Gerecht is van oordeel dat van AVAS in het onderhavige geval geen sprake is. Het Gerecht acht de verzuimboete van NAf 2.500 in het onderhavige geval passend en geboden.
3.21
Het Gerecht dient met betrekking tot een boete ambtshalve te beoordelen of inbreuk is gemaakt op het recht van belanghebbende op behandeling van een zaak binnen een redelijke termijn. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling wordt verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Daarbij heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Naar het oordeel van het Gerecht is dit alles niet anders indien sprake is van een niet-ontvankelijk bezwaar of beroep [3] . Ook in die gevallen moet binnen een redelijke termijn worden beslist en ook in die gevallen moet bij een overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie worden verondersteld. Hierbij wordt een (kennelijke) niet-ontvankelijkheid niet als een bijzondere omstandigheid verondersteld.
3.22
Voor wat betreft de verzuimboetes die zijn opgelegd in samenhang met de naheffingsaanslagen winstbelasting 2018 en 2019 is een vermindering van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn niet aan de orde. De ter zake van die jaren opgelegde boetes bedragen NAf 250 (2018) en NAf 500 (2019), derhalve minder dan NAf 1.000, als gevolg waarvan een vermindering van die boetes reeds achterwege blijft.
3.23
Voor wat betreft het jaar 2020, voor welk jaar het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan een matiging van de boete, analoog aan hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld ten aanzien van de immateriële schadevergoeding (vgl. HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712), alleen plaatsvinden als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn voor zover toe te rekenen aan de procedure bij het Gerecht. De niet-ontvankelijkheidverklaring van het beroep brengt immers mee dat het optreden het bestuursorgaan niet meer aan het oordeel van de rechter is onderworpen.
3.24
Vaststaat dat het beroep voor het jaar 2020 is ingesteld op 5 augustus 2024 en dat de beroepsfase is afgesloten met de onderhavige uitspraak van 16 oktober 2025. De behandeling van het beroep heeft derhalve minder dan anderhalf jaar geduurd, hetgeen betekent dat een eventuele overschrijding van de redelijke termijn niet kan worden toegerekend aan de procedure bij het Gerecht. Voor wat betreft het jaar 2021 is voor een matiging van de boete daarom geen aanleiding.
3.25
Voor wat betreft het jaar 2021 (ontvankelijk beroep) is de boete opgelegd op 29 juni 2023. Tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht van 16 oktober 2025 zijn meer dan twee jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn met zich meebrengt van naar boven afgerond vier maanden. Echter, in dit geval is sprake van een bijzondere omstandigheid die aanleiding vormt voor een verlenging van de redelijke termijn, te weten het feit dat belanghebbende buiten de termijn in bezwaar is gekomen, hetgeen een omstandigheid is die van invloed is op de duur van de behandeling, maar die niet kan worden toegerekend aan de Inspecteur of het Gerecht (vgl. Hoge Raad 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1516). Het aanslagbiljet met de verzuimboete heeft als dagtekening 29 juni 2023. Het bezwaarschrift is ingediend op 13 november 2023, derhalve ruim twee maanden te laat. Rekening houdend met deze bijzondere omstandigheid resteert een overschrijding van de redelijke termijn van naar boven afgerond twee maanden.
3.26
Het Gerecht zal de verzuimboete WB 2021 met 5% verminderen overeenkomstig de (nieuwe) uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297. Het vorenstaande brengt mee dat de verzuimboete voor het jaar 2021 verder zal worden verminderd tot NAf 1.425.
3.27
Voor wat betreft de verzuimboete WB 2022 is een overschrijding van de redelijke termijn niet aan de orde, gegeven de datum waarop de boete is opgelegd van 21 juni 2024 en de datum waarop het Gerecht uitspraak doet van 16 oktober 2025.

4.PROCESKOSTEN

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten en/of het griffierecht.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht
  • verklaart het beroep tegen de verzuimboetes WB 2018 en WB 2019 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar WB 2020 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraken op bezwaar WB 2021 en WB 2022 ongegrond;
  • vermindert de verzuimboete WB 2021 tot NAf 1.425; en
  • vermindert de verzuimboete WB 2022 tot NAf 1.200.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 16 oktober 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Cg 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500

Voetnoten

1.De Inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat anders dan hij in zijn verweerschrift heeft vermeld voor de dagtekening van de uitspraak op bezwaar moet worden uitgegaan van 5 juni 2024 (en niet 16 mei 2024).
2.Vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
3.Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook een schadevergoeding dient te worden toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn bij een (kennelijk) niet-ontvankelijk bezwaar en beroep (vgl. HR 15 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:241).