ECLI:NL:OGEAC:2025:1

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
CUR202400242 tot en met CURR202400244
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van premies levensverzekering in het kader van de inkomstenbelasting

Op 8 januari 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de aftrekbaarheid van betaalde premies voor levensverzekeringen aan de orde was. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2017, die waren opgelegd op 28 januari 2022. De belanghebbende had een belastbaar inkomen van NAf 151.925 en had in haar aangifte persoonlijke lasten, waaronder premies van levensverzekering, in aftrek gebracht. De Inspecteur betwistte de aftrekbaarheid van deze premies, stellende dat het ging om een verzekering die recht geeft op een kapitaaluitkering bij overlijden, en niet om lijfrentetermijnen die aan de belastingplichtige toekomen.

Het Gerecht oordeelde dat de betaalde premies van NAf 2.100 niet aftrekbaar zijn op basis van artikel 16 van de Landsverordening inkomstenbelasting 1943 (LIB). Het Gerecht concludeerde dat de premies niet voldoen aan de voorwaarden voor aftrekbaarheid, aangezien het niet ging om premies voor aan de belanghebbende toekomende lijfrentetermijnen. Daarnaast werd de verzuimboete van NAf 1.000, opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte, beoordeeld. Het Gerecht oordeelde dat de boete passend was, maar matigde deze tot NAf 900 vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak.

De uitspraak leidde tot de vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ, en de boete werd verlaagd. De belanghebbende kreeg het betaalde griffierecht van NAf 50 vergoed. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de aftrekbaarheid van premies levensverzekeringen in belastingzaken en de toepassing van boetebeleid door de Inspecteur.

Uitspraak

Uitspraak van 8 januari 2025
BBZ nrs. CUR202400242 tot en met CURR202400244
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 januari 2022 een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 151.925. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 1.000 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.2
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 28 januari 2022 aanslagen premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor het jaar 2017 opgelegd naar een premie-inkomen van respectievelijk NAf 158.778, NAf 158.778 en NAf 150.000.
1.3
Belanghebbende heeft op 21 maart 2022 tegen de in 1.1 en 1.2 genoemde aanslagen bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2022 de aanslag premie BVZ vernietigd.
1.5
Belanghebbende heeft op 22 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar (IB, AOV/AWW en AVBZ). Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
Belanghebbende heeft op 23 januari 2024 een nader stuk ingediend.
1.7
De Inspecteur heeft op 18 september 2024 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2024 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is [A] verschenen.

2.FEITEN

2.1
Aan belanghebbende zijn op 28 januari 2022 taxatieve aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2017 opgelegd. Het belastbaar- respectievelijk premie-inkomen bedraagt NAf 151.925 en NAf 158.778.
2.2
Belanghebbende heeft nadien op 21 maart 2022 haar aangifte voor het jaar 2017 ingediend en een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 98.574. Volgens de aangifte bedraagt het persoonlijk inkomen (loon) NAf 135.253. Daarnaast heeft belanghebbende in haar aangifte persoonlijke lasten in aftrek gebracht. De lasten bestaan uit een bedrag van NAf 30.000 aan betaalde hypotheekrente voor de eigen woning, een bedrag van NAf 2.100 aan betaalde premies van levensverzekering en een bedrag van NAf 6.853 aan werknemersdeel premie AOV/AWW.
2.3
Voor het jaar 2016 heeft belanghebbende ook beroep ingesteld inzake de opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ. Voor dat jaar was (onder andere) de aftrekbaarheid van de betaalde premies van levensverzekering in geschil. Het Gerecht heeft op 7 november 2024 (ECLI:NL:OGEAC:2024:185) in die zaak uitspraak gedaan.
2.4.1
De in die zaak overlegde stukken worden geacht ook in de onderhavige zaak te zijn ingebracht. Het betreft een verzekeringspolis van 5 september 2005 met nummer BCR101101221. In de polis zijn vier verzekeringen vermeld met daarbij de jaarlijkse verschuldigde premies:
Universal Life Partner NAf 1.832
Accidental Death & Injury NAf 50.-
Disability Income NAf 168
Waver of Charges
NAf 50,-
Totaal NAf 2.100
2.4.2
Samen met de verzekeringspolis heeft belanghebbende drie documenten overgelegd waarop is vermeld dat de inhoud daarvan ‘for illustration only’ is.
2.5.1
In de polis is verder vermeld dat voor belanghebbende ‘the death benefit option B’ geldt. Over deze optie is in de polis het volgende vermeld:
2.5.2
Uit de polis blijkt dat de moeder van belanghebbende de begunstigde is van de levensverzekering.
2.6
Tot het onderhavige procesdossier behoort verder een verzamelloonstaat waarop een bedrag aan loon van NAf 135.878 is vermeld.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2017 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het (net als ter zake van het jaar 2016 – zie 2.3) om de vraag of de betaalde premies van levensverzekering ten bedrage van NAf 2.100 op basis van artikel 16 van de Landsverordening inkomstenbelasting 1943 (LIB) als persoonlijke lasten aftrekbaar zijn.
3.2
De Inspecteur betoogt dat de betaalde premies die belanghebbende in haar aangifte in aftrek heeft gebracht zien op een levensverzekering die recht geeft op een kapitaaluitkering. Om die reden zijn de zijn de betaalde premies niet als persoonlijke lasten aftrekbaar aldus de Inspecteur.
3.3
Partijen zijn het er verder over eens dat de (alsnog) op 21 maart 2022 ingediende aangifte dient te worden aangemerkt als tijdig bezwaarschrift en het nadien ingediende stuk van 15 juni 2022 als aanvulling daarop. Verder zijn partijen het er over eens dat het persoonlijk inkomen overeenkomstig de verzamelloonstaat NAf 135.378 (NAf 135.878 (zie 2.6) minus NAf 500 verwervingskosten) bedraagt, de opbrengst uit onroerende zaken voor het onderhavige jaar per saldo nihil is, een bedrag van NAf 22.500 aan hypotheekrente voor de eigen woning en een bedrag aan werknemersdeel premie AOV/AWW van NAf 6.853 als persoonlijke lasten aftrekbaar zijn. Het voorgaande leidt er toe dat het belastbaar inkomen moet worden verminderd tot een bedrag van NAf 106.025 (NAf 135.378 -/- NAf 22.500 -/- NAf 6.853). Het premie-inkomen dient dienovereenkomstig te worden verminderd.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen.
Ontvankelijkheid beroep niet tijdig beslissen
4.2
Het bezwaarschrift tegen de aanslag is op 21 maart 2022 door de Inspecteur ontvangen.
4.3
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 21 december 2022 een uitspraak heeft gedaan.
4.4
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 21 december 2023, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
4.4
Belanghebbende heeft op 22 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is te laat ingesteld en derhalve niet-ontvankelijk.
4.5
Het Gerecht zal om proceseconomische redenen het verweerschrift aanmerken als een (reële) uitspraak op bezwaar. Het door belanghebbende ingestelde beroep van 22 januari 2024 wordt ook aangemerkt als een ontvankelijk beroepschrift tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 18 september 2024 (vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4298, GEA Curaçao 11 september 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:238). Ook deze uitspraak is derhalve onderwerp van onderhavige procedure.
Premies van levensverzekering
4.6
Voor de berekening van het belastbaar inkomen moet het zuiver inkomen worden verminderd met de persoonlijke lasten (zie artikel 3 van de LIB). Beoordeeld moet worden of de premies van levensverzekering als persoonlijke lasten aftrekbaar zijn.
4.7
Artikel 16, lid 1, letter e en lid 2 van de LIB luidt (voor zover hier van belang) als volgt.
“Artikel 16, lid 1 en 2 Persoonlijke lasten zijn:
1. (…)
e. premies voor:
1° lijfrenten welker termijnen toekomen aan de belastingplichtige en uitsluitend eindigen bij zijn overlijden; (…).
2. Voor de premies, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, sub 1° tot en met sub 4° en sub 6°, en artikel 16AA, kan niet meer dan 10% van het inkomen en niet meer dan NAf 3.000 worden afgetrokken.”
4.8
Voor het jaar 2016 heeft het Gerecht in de uitspraak van 7 november 2024. ECLI: NL:OGEAC:2024:185 geoordeeld dat de premies ter zake van de verzekeringspolis van 5 september 2005 met nummer BCR101101221 niet aftrekbaar zijn. Ook voor het onderhavige jaar geldt dat uit de vaststaande feiten (zie 2.5.1) volgt dat het niet gaat om betaalde premies voor aan belanghebbende toekomende lijfrentetermijnen als bedoeld in artikel 16, lid 1 onder e, van de LIB, maar om een verzekering die recht geeft op een kapitaaluitkering bij overlijden van de verzekerde. De betaalde premies zijn om die reden niet aftrekbaar.
Verzuimboete
4.9
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden tegen de boetebeschikking aangevoerd.
4.1
De verzuimboete van NAf 1.000 is opgelegd vanwege het niet tijdig doen van aangifte. Vaststaat dat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft ingediend, waarna door de Inspecteur taxatieve aanslagen zijn opgelegd.
4.11
Op grond van artikel 18, lid 1, van de ALL kan de Inspecteur ter zake van dit verzuim een boete opleggen van ten hoogste NAf 2.500.
4.12
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.3, lid 1 van deze Ministeriële regeling wordt bij het opleggen van een verzuimboete rekening gehouden met het aantal keren dat in de voorafgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd.
4.13
Ingevolge artikel 4.4, lid 1 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur bij een eerste verzuim een boete op van NAf 250, bij een tweede verzuim een boete van NAf 500, bij een derde verzuim een boete van NAf 1.000, bij een vierde verzuim een boete van NAf 1.500. Bij stelselmatig verzuim legt de Inspecteur op grond van lid 2 een boete op van maximaal NAf 2.500.
4.14
Uit de uitspraken van dit Gerecht van 21 april 2023 (ECLI:NL:OGEAC:2023:110) op het beroep ter zake van het jaar 2015 en van 7 november 2024 (ECLI:NL:OGEAC:2024:185) ter zake van het jaar 2016 volgt dat ook voor die jaren een verzuimboete is opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangifte inkomstenbelasting. Dit brengt mee dat in het onderhavige jaar 2017 sprake is van een derde verzuim. De opgelegde boete van NAf 1.000 is overeenkomstig het boetebeleid van de Inspecteur. Het Gerecht acht deze boete passend en geboden.
4.15
Het Gerecht dient met betrekking tot de boete ambtshalve te beoordelen of inbreuk is gemaakt op het recht van belanghebbende op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.16
Van de oplegging van de verzuimboete (28 januari 2022) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht (25 november 2024) zijn meer dan twee jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van naar boven afgerond 10 maanden. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, zal het Gerecht de boete met 10% matigen overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297. Daarbij geldt dat het Gerecht de in die uitspraak vermelde bagatelgrens van Euro 1000 aanhoudt in de in Curaçao geldende valuta (vgl. HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:50 r.o. 4.3.1 en HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1885 r.o. 5.3). Het Gerecht merkt op dat voor vermindering van de boete niet langer de uitgangspunten zoals neergelegd in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juli 2009, ECLI:NL:OGEAM:2009:BJ1298 worden gevolgd.
4.17
Het vorenstaande brengt mee dat de boete zal worden verminderd tot NAf 900.
Conclusie
4.18
Het beroep is gegrond. Het Gerecht zal de aanslagen IB en premies AOV/AWW en AVBZ verminderen overeenkomstig hetgeen is opgenomen in overweging 3.3. De boete zal worden verminderd tot NAf 900.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond;
- vermindert de aanslag IB tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 106.525;
- vermindert de aanslagen premies AOV/AWW en AVBZ dienovereenkomstig;
- vermindert de boete tot NAf 900;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 8 januari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500