ECLI:NL:HR:2005:AU4298
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep tegen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 september 2003, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. De beschikking, die betrekking had op de waarde van de onroerende zaak aan de a-straat 1 te Z, was vastgesteld op ƒ 865.000 (€ 392.519) voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Belanghebbende had op 20 mei 2002 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op zijn bezwaarschrift van 25 maart 2001. Het Hof verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar nog niet was verstreken op het moment van indienen van het beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof het beroep niet-ontvankelijk had mogen verklaren. Volgens artikel 6:20, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht moet het beroep van belanghebbende worden geacht mede te zijn gericht tegen de latere uitspraak van het hoofd van de sectie belastingen van de gemeente Zwolle, die alsnog uitspraak deed op het bezwaar. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof niet had mogen oordelen dat het beroep niet-ontvankelijk was, enkel omdat het was ingesteld voordat de beslistermijn was verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de gemeente Zwolle gelast om het griffierecht van € 87 aan belanghebbende te vergoeden. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, dit zal door het verwijzingshof worden beoordeeld.