Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Minister, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2.Uitgangspunten in cassatie
In de jaren 2000 en 2006 heeft belanghebbende beperkt verrekenbare verliezen in de zin van artikel 10, lid 1, LWB geleden, waarvoor geldt dat zij gedurende maximaal vijf jaren verrekenbaar zijn.
Belanghebbende is van mening dat beperkt verrekenbare verliezen met voorrang moeten worden verrekend vóór onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen. Op grond daarvan zou de winst van het jaar 2011 verrekend moeten worden met een restant aanloopverlies van het jaar 1994 van Afl. 4.426.482. De beperkt verrekenbare verliezen van de jaren 2000 en 2006 zouden dan al zijn verrekend met winsten van eerdere jaren.
3.De oordelen van het Hof
Het Hof heeft belanghebbende toegegeven dat de wetgever met de regel dat het verlies van het oudste jaar het eerst wordt verrekend, heeft beoogd om verliesverdamping zo veel mogelijk te voorkomen. Daarmee zou volgens het Hof in overeenstemming zijn om beperkt verrekenbare verliezen met voorrang te verrekenen voor onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen. Een afwijking van de hoofdregel dat het verlies van het oudste jaar het eerst wordt verrekend, vergt echter een uitdrukkelijke wettelijke bepaling. Een dergelijke bepaling is niet in de wet opgenomen, aldus het Hof.
4.Beoordeling van de middelen
Is over beide aan het jaar der heffing onmiddellijk voorafgaande jaren een verlies geleden, dan moet het verlies van elk dier jaren afzonderlijk worden beschouwd.
Het verlies over het eerste jaar dier jaren komt voor compensatie in de eerste plaats in aanmerking, zoodat indien het in beide jaren tezamen geleden verlies de winst in het heffingsjaar behaald, overtreft, het verlies in het tweede jaar geleden nog geheel of gedeeltelijk voor compensatie in het volgend heffingsjaar in aanmerking komt. (…)”
,is ingevoerd bij Landsverordening van 22 november 1985 [4] . De memorie van toelichting [5] vermeldt over deze bepaling het volgende:
a) - d) (…)
e) aanloopverliescompensatie, en wel voor verliezen gemaakt na de inwerkingtreding van de wettelijke regeling en gedurende 4 jaren na de inbedrijfstelling.
(…)”
Uit de hiervoor in 4.4 en 4.5 opgenomen passages uit de relevante memories van toelichting blijkt niet dat de wetgever heeft stilgestaan bij de vraag of een volgorde moest worden aangebracht in de verrekening van de – al sinds de invoering van de LWB bestaande – categorie beperkt verrekenbare verliezen van het eerste lid van artikel 10 LWB, en de toen in het tweede lid van dat artikel geïntroduceerde categorie onbeperkt verrekenbare verliezen.
Bij het ontbreken van aanwijzingen dat de wetgever bij de invoering van het tweede lid van artikel 10 LWB een andere bedoeling voorstond, is het het meest in overeenstemming met zijn gedachtegang om aan te nemen dat ook bij de uitleg van artikel 10 LWB in de vanaf 1988 tot en met 2002 geldende tekst, moet worden aangesloten bij de volgorde van verliesverrekening die wat het voorkomen van verliesverdamping betreft voor de belastingplichtige het gunstigst is. Dit betekent dat, enerzijds, in de categorie beperkt verrekenbare verliezen de oudste verliezen het eerst worden verrekend en, anderzijds, beperkt verrekenbare verliezen bij de verrekening voorgaan op onbeperkt verrekenbare verliezen. Dit brengt mee dat het door middel I bestreden oordeel van het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Middel I slaagt.