ECLI:NL:OGEAC:2024:45

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
CUR202204590 tot en met CUR202204597
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor de jaren 2017 en 2018

In deze zaak is in geschil of de aanslagen inkomstenbelasting (IB) en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor de jaren 2017 en 2018 correct zijn opgelegd. De belanghebbende, een eigenaar van een eenmanszaak die naailessen gaf en kleding verkocht, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de Inspecteur zijn opgelegd. De Inspecteur heeft op 1 juli 2021 besloten geen (negatieve) aanslag IB voor 2018 op te leggen, wat door de belanghebbende is betwist. De belanghebbende heeft in haar aangiften voor 2017 en 2018 negatieve resultaten aangegeven, wat de Inspecteur aanleiding gaf om de aanslagen te baseren op andere cijfers.

Tijdens de zitting op 22 november 2023 heeft de gemachtigde van de belanghebbende een pleitnota voorgedragen, waarin werd betoogd dat er wel degelijk sprake is van een bron van inkomen. De Inspecteur heeft echter gesteld dat de belanghebbende niet aan de voorwaarden voor een bron van inkomen voldoet, omdat de eenmanszaak in de jaren 2017 en 2018 negatieve resultaten heeft behaald. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aan te tonen dat er sprake was van een objectieve voordeelsverwachting.

Het Gerecht heeft de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur vernietigd, omdat de belanghebbende niet is gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd is met de hoorplicht. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar voor 2018 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Inspecteur inmiddels een reële uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 15 januari 2024
BBZ nrs. CUR202204590 tot en met CUR202204597
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 21 februari 2020 aanslagen inkomstenbelasting (IB), premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 54.337 en een premie-inkomen van respectievelijk NAf 59.112, NAf 59.112 en NAf 60.269.
1.2
De Inspecteur heeft op 1 juli 2021 bij voor bezwaar vatbare beschikking besloten geen (negatieve) aanslag IB 2018 op te leggen (de beschikking “geen aanslag en/of teruggave”). De Inspecteur heeft op 1 juli 2021 aanslagen premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ voor het jaar 2018 opgelegd naar een premie-inkomen van elk NAf 18.000.
1.3
Belanghebbende heeft op 26 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB 2017, premie AOV/AWW 2017, premie AVBZ 2017 en premie BVZ 2017. Op 23 augustus 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking “geen aanslag en/of teruggave” IB 2018 en de aanslagen premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018.
1.4
De Inspecteur is bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 30 september 2022 gedeeltelijk aan de bezwaren voor het jaar 2017 tegemoet gekomen. De Inspecteur heeft de aanslagen IB 2017, premie AOV/AWW 2017, premie AVBZ 2017 en premie BVZ 2017 verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 41.587 en een premie inkomen van respectievelijk NAf 46.362, NAf 46.362 en NAf 47.519.
1.5
Belanghebbende heeft op 29 november 2022 beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur van 30 september 2022. Belanghebbende heeft in datzelfde beroepschrift beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de beschikking “geen aanslag en/of teruggave” IB 2018 en de aanslagen premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2023 te Willemstad. Verschenen zijn belanghebbende en haar gemachtigde [A], verbonden aan [X] te Curaçao. Namens de Inspecteur is verschenen, [B].
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota is voorzien van drie bijlagen, welke met instemming van de Inspecteur tot de stukken van het geding zijn gerekend.

2.FEITEN

2.1
Vanaf 5 juli 2017 stond belanghebbende als eigenaar van de eenmanszaak [Q] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Nijverheid. De activiteiten van de eenmanszaak bestonden uit het geven van naailes aan kinderen en volwassenen, de verkoop van zelfgemaakte kleding en accessoires en de verkoop van stof ten behoeve van het maken van zelfgemaakte kleding. De eenmanszaak is op 18 maart 2019 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en Nijverheid.
2.2
Uit de winst en verliesrekening van de eenmanszaak volgen voor de jaren 2017 tot en met 2019 de volgende resultaten.
2017
2018
2019
Omzet
NAf 9.871
NAf 40.232
NAf 3.500
Brutowinst
NAf 4.759
NAf 18.195
NAf 763
Bedrijfskosten
NAf 44.750
NAf 61.185
NAf 26.569
Resultaat
-/- NAf 39.992
-/- NAf 42.989
-/- NAf 25.805
2.3
Belanghebbende heeft aangifte IB gedaan voor de jaren 2017 en 2018. Zij heeft in haar aangifte IB 2017 naast opbrengst uit arbeid van NAf 73.344 opbrengst uit onderneming van -/- NAf 40.847 aangegeven. Belanghebbende heeft in haar aangifte IB voor het jaar 2018 opbrengst uit onderneming aangegeven van -/- NAf 41.284.
2.4
Bij het opleggen van de onderhavige aanslagen is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangiften op het punt van de aangegeven opbrengsten uit onderneming. De Inspecteur heeft de opbrengst uit onderneming voor het jaar 2017 vastgesteld op -/- NAf 13.075. Voor het jaar 2018 heeft de Inspecteur besloten geen (negatieve) aanslag IB op te leggen. Daarnaast heeft de Inspecteur aanslagen premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ opgelegd naar een premie-inkomen van elk NAf 18.000.
2.5
De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar gedeeltelijk aan de bezwaren voor het jaar 2017 tegemoet gekomen. De Inspecteur heeft geaccepteerd dat op de door hem vastgestelde opbrengst uit onderneming alsnog een bedrag aan kosten van NAf 12.750, zijnde de kosten van huur voor een periode van drie maanden, in aftrek komen.
2.6
De Inspecteur heeft geen uitspraak gedaan op de bezwaren met betrekking tot het jaar 2018.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslagen 2017 en 2018 tot de juiste bedragen zijn opgelegd en of de Inspecteur voor wat betreft het jaar 2018 terecht heeft besloten geen (negatieve) aanslag IB op te leggen. Het inhoudelijke geschil spitst toe op de vraag of sprake is van een bron van inkomen.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de bronvraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Indien het antwoordt op de bronvraag bevestigend luidt, is de hoogte van de (nader) in aftrek te brengen kosten voor de jaren 2017 en 2018 niet in geschil.

4.OVERWEGINGEN

Schending hoorplicht 2017

4.1
Op grond van artikel 30, lid 4, Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) wordt de belanghebbende in de bezwaarfase gehoord als zij daar in haar bezwaarschrift om heeft verzocht.
4.2
In het onderhavige geval heeft belanghebbende in haar bezwaarschrift verzocht te worden gehoord. De Inspecteur heeft nagelaten belanghebbende te horen. De Inspecteur heeft geen omstandigheden aangevoerd die noopten tot afwijking van artikel 30, lid 4, ALL. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende door niet te worden gehoord benadeeld. Het Gerecht zal de uitspraak op bezwaar reeds daarom vernietigen. Nu belanghebbende het Gerecht heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien, zal het Gerecht de zaak niet terugwijzen naar de Inspecteur (vgl. HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495).
Beroep niet tijdig beslissen 2018
4.3
Het bezwaarschrift tegen de beschikking “geen aanslag en/of teruggave” IB 2018 en de aanslagen premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018 is op 23 augustus 2021 door de Inspecteur ontvangen.
4.4
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 23 mei 2022, een uitspraak heeft gedaan.
4.5
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 23 mei 2023, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.6
Belanghebbende heeft op 29 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is tijdig ingesteld. Om redenen als vermeld in overweging 4.7 zal het Gerecht evenwel het beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
4.7
In zijn verweerschrift heeft de Inspecteur aangegeven dat de door hem opgelegde aanslagen premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018 dienen te worden verminderd naar nihil en dat zulks ook zal geschieden. Ter zitting bij het Gerecht heeft de Inspecteur herhaald dat genoemde aanslagen zullen worden verminderd tot nihil. Om proceseconomische redenen zal het Gerecht het verweerschrift tevens aanmerken als (reële) uitspraak op bezwaar en het door belanghebbende ingestelde beroep en de nadien ingediende stukken aanmerken als (aanvullend) beroep tegen die (reële) uitspraak op bezwaar. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar heeft belanghebbende geen belang bij het beroep en zal het Gerecht dit beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4.8
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 29 november 2022 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Besluit geen aanslag IB op te leggen
4.9
De Inspecteur heeft het besluit genomen om, ondanks dat een aangiftebiljet is ingediend, geen aanslag op te leggen. Ingevolge artikel 12 van de ALL kan de Inspecteur alleen dan een dergelijk besluit nemen bij een met reden omklede en voor bezwaar vatbare beschikking. Als reden voor het niet opleggen van de aanslag verwijst de Inspecteur naar artikel 41B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB), alwaar is bepaald dat een aanslag niet wordt vastgesteld en verrekeningen van voorheffingen achterwege blijft, tenzij de verschuldigde belasting de totale voorheffingen met meer dan NAf 300 te boven gaat.
Naar het Gerecht begrijpt, ziet het door belanghebbende ingestelde beroep mede op het besluit van de Inspecteur om geen aanslag op te leggen.
4.1
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur ten onrechte besloten geen aanslag op te leggen. Het bepaalde in artikel 12 ALL en artikel 41B LIB heeft met name tot doel de belastingplichtige die aangifte heeft gedaan niet tot het einde van de aanslagtermijn in onzekerheid te laten over zijn belastingafrekening indien hem geen (te betalen) aanslag wordt opgelegd, bijvoorbeeld omdat deze slechts inkomsten uit één dienstbetrekking heeft genoten en de eindheffing gelijk is aan de voorheffingen. Voor het geval als het onderhavige, waarbij belanghebbende een negatieve winst uit onderneming in haar aangifte aangeeft, is artikel 12 ALL en/of artikel 41B LIB niet bedoeld. In een dergelijke situatie dient de Inspecteur, indien hij daartoe redenen ziet af te wijken van de aangifte en belastingplichtige de gelegenheid te geven om tegen de aangebrachte correctie(s) via de normale weg bezwaar en beroep in te stellen.
4.11
Het vorenstaande leidt ertoe dat de besluit om geen aanslag op te leggen door het Gerecht zal worden vernietigd.
Bron van inkomen 2017 en 2018
4.12
Door de Inspecteur is eerst in beroep het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een bron van inkomen. Anders dan belanghebbende in haar pleitnota heeft aangevoerd, staat het de inspecteur in beginsel vrij in de procedure voor het Gerecht ter ondersteuning van de door hem opgelegde aanslag zoals die na de uitspraak op bezwaar luidt, een ander standpunt in te nemen dan hij in de bezwaarfase heeft ingenomen. Dit is slechts anders voor zover het desbetreffende standpunt ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel wordt aangevoerd onder zodanige omstandigheden, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde (vgl. HR 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7213). Van een uitzonderingsgeval als hiervoor bedoeld is niet gebleken.
4.13
Om te kunnen spreken van een bron van inkomen is vereist dat belanghebbende met de betreffende activiteiten (i) deelneemt aan het economisch verkeer, (ii) het (subjectieve) oogmerk heeft om voordeel te behalen en (iii) de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs (in de toekomst) kan worden behaald. Tussen partijen is alleen in geschil of belanghebbende redelijkerwijs voordeel kan verwachten (de onder (iii) vermelde objectieve voordeelsverwachting).
4.14
Er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting wanneer met de uitgevoerde activiteiten naar maatschappelijke opvatting redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht. [1] De vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar, maar feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen daarbij mede in aanmerking worden genomen. [2] Op belanghebbende rust de last om feiten en omstandigheden te stellen en om bij betwisting aannemelijk te maken dat aan de genoemde voorwaarde is voldaan.
4.15
Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat er in het onderhavige geval objectief gezien sprake was een redelijkerwijs te verwachten voordeel. De eenmanszaak heeft in de jaren dat zij bestond uitsluitend negatieve resultaten behaald. Volgens de financiële prognose van belanghebbende zou een omzet van tussen NAf 10.000 en NAf 15.000 per maand met de winkel kunnen worden behaald. Van dit bedrag zou NAf 5.414 (exclusief omzetbelasting) zien op het geven van naailessen en het overige op de verkoop van kinderkleding en biologische stof. Het Gerecht overweegt dat het jaar 2018 het enige jaar is waarin de eenmanszaak een vol jaar heeft gedraaid. In dit jaar is een omzet behaald van NAf 40.232. Deze omzet blijft ver achter bij de financiële prognose van belanghebbende. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de financiële prognose verwezen naar een door haar vooraf opgesteld ondernemingsplan. Dit ondernemingsplan heeft zij naar eigen zeggen niet kunnen overleggen, omdat dit zich in een ten tijde van de zitting voor haar niet toegankelijke container bevindt. Het Gerecht is van oordeel dat dit een omstandigheid is die voor rekening en risico van belanghebbende komt. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd, onvoldoende inzicht heeft verschaft in de financiële prognoses en de haalbaarheid daarvan en dan ook niet kan worden beoordeeld in hoeverre deze prognoses een realistisch beeld geven. Ook overigens heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er objectief gezien sprake was een redelijkerwijs te verwachten voordeel. In dit verband heeft de Inspecteur terecht opgemerkt dat de (vaste) kosten in verhouding tot de behaalde bruto winsten aanzienlijk zijn. Het Gerecht overweegt tot slot dat de vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting niet betekent dat alle invloeden van buitenaf buiten beschouwing moeten worden gehouden. Dat het stoppen van de activiteiten in 2019 mede de oorzaak is van allerlei externe factoren, maakt dan ook niet dat kan worden gesproken van een objectieve voordeelsverwachting. Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Gerecht terecht geconcludeerd dat van een bron van inkomen geen sprake is.
Aanslagen IB 2018, premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018
4.16
De Inspecteur heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de aanslagen premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018 moet worden verminderd tot nihil.
4.17
Voor zover het beroep voor het jaar 2018 is gericht tegen het besluit om geen aanslag IB op te leggen, is het beroep gegrond en dient een aanslag IB 2018 te worden opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil.
4.18
In haar beroepschrift heeft belanghebbende aangevoerd dat de Ontvanger ten onrechte teruggaven inkomstenbelasting over 2017 heeft verrekend met openstaande aanslagen over het jaar 2018. Voor zover belanghebbende het Gerecht verzoekt deze verrekeningen ongedaan te maken, oordeelt het Gerecht dat het niet bevoegd is te oordelen over verrekening door de Ontvanger. Daarbij is het overigens zo dat, nu de aanslagen AOV/AWW 2018, AVBZ 2018 en BVZ 2018 worden verminderd tot nihil, er niet langer een mogelijkheid tot verrekenen is en om die reden een verzoek tot ongedaanmaking van verrekening ook geen behandeling behoeft.
4.19
Gelet op het voorgaande zal het Gerecht het beroep betreffende het jaar 2017 gegrond verklaren wegens schending van de hoorplicht. Het beroep wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar betreffende het jaar 2018 is vanwege de alsnog genomen reële uitspraak op bezwaar door de Inspecteur niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar is gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2 LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700.
Griffierecht
5.5
In artikel 18, lid 4 LBB is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. Nu het beroep voor 2017 en 2018 gegrond worden verklaard, dient de Inspecteur het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslagen IB 2017, premie AOV/AWW 2017, premie AVBZ 2017 en premie BVZ 2017 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslagen IB 2018, premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond;
- vernietigt de beschikking ‘geen aanslag en/of teruggave IB 2018’ en bepaalt in plaats daarvan dat de aanslag IB 2018 dient te worden opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 15 januari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2390.
2.Hoge Raad 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707.