ECLI:NL:OGEAC:2024:187

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
CUR202204975 tot en met CUR202204982
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep en bezwaar inzake belastingaanslagen en teruggaafverzoeken in Curaçao en Aruba

In deze zaak heeft belanghebbende, woonachtig in Aruba, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaren tegen aanslagen inkomstenbelasting (IB) en premie AVBZ voor de jaren 2011 tot en met 2016, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen in Curaçao. Belanghebbende had aangifte gedaan in zowel Curaçao als Aruba en verzocht om voorkoming van dubbele belasting. De Inspecteur in Aruba heeft echter afgeweken van de aangiften en geen voorkoming van dubbele belasting verleend. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, maar dat de bezwaren tegen de aanslagen IB en premie AVBZ voor de jaren 2011 tot en met 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat deze te laat zijn ingediend zonder verschoonbare termijnoverschrijding. Het Gerecht wijst op de mogelijkheid van onderling overleg ter voorkoming van dubbele belasting, zoals opgenomen in artikel 35 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). Voor de jaren 2015 en 2016 is het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit te laat is ingediend. De uitspraak is gedaan op 15 november 2024.

Uitspraak

Uitspraak van 15 november 2024
BBZ nrs. CUR202204975 tot en met CUR202204982
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op de volgende data voor de jaren 2011 tot en met 2016 aanslagen inkomstenbelasting (IB) en premie AVBZ opgelegd.
Jaar
Datum
2011
08-03-2013
2012
02-10-2015
2013
18-09-2015
2014
18-03-2016
2015
28-06-2019
2016
14-06-2019
1.2 [
CHNV] (CHNV) heeft als inhoudingsplichtige op 15 februari 2019 een verzoek om teruggaaf van (onder meer) ingehouden en afgedragen loonbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2011 tot en met 2016 bij de Inspecteur ingediend. In het verzoek is vermeld dat teruggaaf ook mag plaatsvinden via de IB aan belanghebbende.
1.3
Bij brief van 13 juli 2020 heeft belanghebbende (wederom) zelf een verzoek om teruggaaf van IB voor de jaren 2011 tot en met 2016 bij de Inspecteur ingediend.
1.4
De Inspecteur heeft het verzoek van 15 februari 2019 (zie 1.2) aangemerkt als een door belanghebbende ingediend bezwaarschrift tegen de in 1.1 genoemde aanslagen. De Inspecteur heeft vervolgens bij afzonderlijke geschriften van 26 augustus 2022 uitspraken gedaan op de bezwaren tegen de aanslagen IB en premie AVBZ 2011 tot en met 2014.
1.5
Belanghebbende heeft op 22 december 2022 tegen de uitspraken van de Inspecteur van 26 augustus 2022 pro forma beroep ingesteld. Belanghebbende is daarnaast in beroep gekomen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslagen IB en premie AVBZ 2015 en 2016. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
Belanghebbende heeft het beroep op 6 februari 2023 gemotiveerd.
1.7
De Inspecteur heeft op 25 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur is [B] verschenen.
1.9
De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota ingebracht en voorgedragen.
1.1
Ter zitting is ter sprake gekomen dat het Gerecht de Inspecteur voor wat betreft de jaren 2015 en 2016 per abuis niet heeft verzocht om verweer te voeren en ook zijn deze jaren niet vermeld in de uitnodiging voor de zitting van 29 februari 2024. De behandeling van het beroep is vervolgens aangehouden om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen te reageren op deze beroepen. De Inspecteur heeft daarvoor een termijn gekregen tot 29 maart 2024. Nadat van de Inspecteur geen reactie werd ontvangen, heeft het Gerecht de Inspecteur op 11 april 2024 een herinnering gestuurd en een nieuwe termijn gesteld tot 25 april 2024. Bij het uitblijven van een reactie van de Inspecteur, heeft het Gerecht op 29 april 2024 het onderzoek gesloten en uitspraak aangekondigd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende was gedurende de onderhavige jaren 2011 tot en met 2016 woonachtig in Aruba. Hij heeft in Aruba als binnenlands belastingplichtige aangifte IB gedaan.
2.2
Belanghebbende ontving in de onderhavige periode loon uit dienstbetrekking van een naar Curaçaos recht opgerichte vennootschap genaamd. CHNV heeft in de onderhavige jaren ter zake van voornoemde inkomsten in Curaçao maandelijks loonbelasting en premies ingehouden en afgedragen. Belanghebbende heeft voor deze jaren in Curaçao aangifte IB gedaan als buitenlands belastingplichtige. Voormelde inkomsten afkomstig van CHNV zijn in de aangiften IB in Curaçao aangegeven.
2.3
Belanghebbende heeft voor de inkomsten uit Curaçao ook aangifte gedaan in Aruba. Daarbij heeft hij verzocht om voorkoming van dubbele belasting.
2.4
De Inspecteur der Belastingen Aruba heeft op 11 november 2016 aangekondigd van de door belanghebbende ingediende aangifte IB 2011 af te wijken. In deze brief is vermeld dat de inkomsten van belanghebbende als directeur van CHNV conform artikel 15, lid 3 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) worden belast in Aruba en voorts dat er geen voorkoming van dubbele belasting zal worden verleend.
2.5
De Inspecteur der Belastingen Aruba heeft vervolgens op verzoek van belanghebbende bij brief van 31 januari 2017 bepaald dat de vestigingsplaats van CHNV voor toepassing van de BRK vanaf 2011 Aruba is. Ook de overige aanslagen (2012 tot en met 2016) zijn in Aruba in afwijking van de aangiften opgelegd.
2.6
Belanghebbende heeft vervolgens de Inspecteur der Belastingen Curaçao verzocht om teruggaaf (zie 1.2 en 1.3).

3.GESCHIL

3.1
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep en bezwaar. De Inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend en belanghebbende bevestigend. Tussen partijen is inhoudelijk in geschil of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep ter zake van de jaren 2011 tot en met 2014

4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2
De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 26 augustus 2022. Het beroepschrift is op 22 december 2022 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
De regel dat beroep moet worden ingediend binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar leidt uitzondering indien de uitspraak na de datum van dagtekening is bekendgemaakt. In dat geval vangt de termijn voor het instellen van beroep aan op de dag na bekendmaking. Bekendmaking van de uitspraak kan geschieden door terpostbezorging (vgl. Hoge Raad 5 juli 2019, ECLl:NL:HR:2019:1102).
4.4
Belanghebbende stelt dat de uitspraken op bezwaar pas na de dagtekening zijn bekend gemaakt. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat de poststempel van het postkantoor Groot Kwartier in Curaçao op de enveloppe waarin de uitspraken zijn verzonden de datum 3 oktober 2022 vermeldt. De uitspraken op bezwaar heeft hij vervolgens pas op 25 oktober 2022 ontvangen op zijn huisadres in Aruba en op diezelfde datum doorgestuurd naar zijn gemachtigde.
4.5
Het Gerecht overweegt als volgt. De Inspecteur heeft het verzoek van 15 februari 2019 (zie 1.2) aangemerkt als een door belanghebbende ingediend bezwaarschrift tegen de in 1.1 genoemde aanslagen. Het op 13 juli 2020 door belanghebbende zelf ingediende verzoek (zie 1.3) dient in dat geval te worden aangemerkt als een aanvulling hierop. Dit laatste stuk is ingediend door de (huidige) gemachtigde van belanghebbende. Het Gerecht is van oordeel dat mede gelet op de omstandigheid dat belanghebbende in Aruba woonachtig is en zijn gemachtigde kantoor houdt in Curaçao, de uitspraken op bezwaar (tevens) naar de gemachtigde hadden moeten worden verzonden (vgl. GEA Curaçao 20 september 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:204). De beroepstermijn van twee maanden vangt in dat geval aan op de dag waarop de gemachtigde een afschrift van de uitspraak onder ogen heeft gekregen (vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960). Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat de uitspraken op 25 oktober 2022 zijn doorgestuurd naar zijn gemachtigde. Belanghebbende heeft vervolgens op 22 december 2022, derhalve tijdig beroep ingesteld. Het beroep is ontvankelijk.
Ontvankelijkheid bezwaar ter zake van de jaren 2011 tot en met 2014
4.6
Het Gerecht stelt voorop dat – anders dan belanghebbende betoogd – de bezwaren tegen de aanslagen premie AVBZ 2011 tot en met 2014 moeten worden geacht niet-ontvankelijk te zijn verklaard door de Inspecteur. Het Gerecht overweegt dat hoewel – zoals door belanghebbende terecht wordt aangevoerd – onder het kopje “
beoordeling van het bezwaar” wordt vermeld dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt, in de onderwerpregel van de uitspraken duidelijk is vermeld dat sprake is van een “
beschikking op te laat ingediend bezwaarschrift”. Bij voornoemd oordeel neemt het Gerecht het volgende in aanmerking. De Inspecteur heeft op dezelfde dag (26 augustus 2022) uitspraak gedaan op de bezwaren tegen de aanslagen IB 2011 tot en met 2014 als op de bezwaren tegen de aanslagen premie AVBZ 2011 tot en met 2014. De uitspraken zijn gedaan naar aanleiding van één en dezelfde brief, namelijk de brief van 15 februari 2019 (zie 1.2). De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslagen IB 2011 tot en met 2014 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Gelet op het voorgaande oordeelt het Gerecht dat de vermelding dat de bezwaren inzake de AVBZ ‘tijdig’ zijn, berust op een kenbare fout van de Inspecteur. Het Gerecht zal hierna ingaan op de vraag of de niet-ontvankelijkheidsverklaring van deze bezwaren al dan niet terecht is.
4.7
In artikel 29, lid 1, ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.8
De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend tussen 8 maart 2013 en 18 juni 2016. Het bezwaarschrift is op 15 februari 2019 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.9
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat de Inspecteur der Belastingen Aruba eerst op 11 november 2016 het standpunt heeft ingenomen dat van de door hem ingediende aangifte IB 2011 zal worden afgeweken (zie 2.4).
4.1
Een termijnoverschrijding is verschoonbaar te achten in die gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Een zodanig geval doet zich in dit geval evenwel niet voor. Belanghebbende was immers wel in staat binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen de aanslagen bezwaar te maken, maar heeft dat niet gedaan omdat hij daartoe (binnen de bezwaartermijn) geen reden had. Een nadien opgekomen reden kan echter niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt (HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368; GEA Curaçao 3 oktober 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:229).
4.11
De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslagen IB en premie AVBZ voor de jaren 2011 tot en met 2014 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.12
Belanghebbende verzoekt het Gerecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van 16 september 2019 (ECLI:NL:ORBBACM:2014:30) en de artikelen 1 en 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), hem een rechtsingang te verschaffen. Het Gerecht overweegt dat – anders dan de aangehaalde zaak van 16 september 2019 – de wet reeds voorziet in een rechtsingang, namelijk artikel 29, lid 1, ALL (zie 4.7). Het laten verstrijken van de daarin genoemde termijn met als gevolg dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar, maakt niet dat sprake is van een rechtstekort als bedoeld in voornoemde uitspraak. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, waaronder het grote financiële belang, leidt niet tot een ander oordeel.
4.13
Het Gerecht onderkent dat zijn beslissing betreffende de ontvankelijkheid van het bezwaar met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2014 bij de huidige stand van zaken leidt tot dubbele belastingheffing. Het Gerecht verwijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 35 van de BRK alwaar een regeling voor onderling overleg is opgenomen. Indien belanghebbende een in genoemd artikel verzoek doet bij de Inspecteur der Belastingen Aruba, verwacht het Gerecht dat – indien nodig – de Inspecteur der Belastingen Aruba en Curaçao op voortvarende wijze maatregelen zullen treffen ter vermijding van dubbele heffing.
Beroep niet tijdig beslissen ter zake van de jaren 2015 en 2016
4.14
De mogelijk als bezwaar tegen de aanslagen IB en premie AVBZ 2015 en 2016 aan te merken brieven zijn op 15 februari 2019 (1.2), dan wel 13 juli 2020 (1.3) door de Inspecteur ontvangen. Belanghebbende heeft op zijn bezwaar geen beslissing van de Inspecteur ontvangen. De Inspecteur heeft op de zitting verklaard dat hij niet weet of voor deze jaren uitspraak op bezwaar is gedaan, dat hij dit op kantoor moet nagaan en dat hij over deze jaren een reactie zal sturen. Nu de Inspecteur heeft nagelaten om een reactie te sturen (zie 1.10) zal het Gerecht ervan uitgaan dat voor deze jaren geen uitspraak op bezwaar is gedaan.
4.15
Ingevolge artikel 30, lid 2, ALL is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak heeft gedaan. In het geval de brief van 15 februari 2019 als bezwaar zou moeten worden aangemerkt geldt dan dat uiterlijk op 15 november 2019 uitspraak op bezwaar had moeten worden gedaan en als de brief van 13 juli 2020 als bezwaar zou moeten worden aangemerkt op 13 april 2021.
4.16
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 15 november 2020 respectievelijk 13 april 2022, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.17
Belanghebbende heeft op 22 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren. Dit beroep is in beide gevallen te laat ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Dit beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
4.18
De Inspecteur is niettemin gehouden om uitspraak te doen op bezwaar en deze op de voorgeschreven wijze bekend te maken aan belanghebbende. Immers het beroep inzake het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar is een procedureel drukmiddel om de Inspecteur tot beslissen te bewegen. Deze procedure laat onverlet dat de Inspecteur nog wel uitspraak moet doen op het bezwaar (vgl. HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1365).
4.19
Uit een oogpunt van rechtsbescherming zal het Gerecht verstaan dat de Inspecteur binnen twee maanden na de dagtekening van deze uitspraak, op het bezwaar zal beschikken. Als de Inspecteur niet binnen die termijn (uiterlijk op 15 januari 2025) uitspraak doet, dan kan belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016 tot 15 maart 2025 beroep instellen bij het Gerecht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten en/of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht verklaart:
- het beroep inzake de jaren 2011 tot en met 2014 ongegrond en het beroep inzake het niet tijdig beslissen op bezwaar inzake de jaren 2015 en 2016 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 15 november 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500