ECLI:NL:OGEAC:2019:229

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201802922 en CUR201902166
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en basiskorting voor niet-inwoners van Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende, een ingezetene van Nederland, en de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De belanghebbende ontving pensioenuitkeringen uit Curaçao en was in geschil over de toepassing van de basiskorting op zijn inkomstenbelastingaanslagen voor de jaren 2015 en 2016. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar het bezwaar voor 2015 werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De belanghebbende stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn recht op de basiskorting tot hij brieven ontving van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (APC). Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur de basiskorting voor 2016 ten onrechte niet had toegepast, omdat de uitlatingen van de SVB en het APC bij de belanghebbende de indruk hadden gewekt dat hij recht had op deze korting. Het beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting 2016 werd gegrond verklaard, en de aanslag werd verminderd. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in belastingzaken en de noodzaak voor de belastingautoriteiten om duidelijk te communiceren over wijzigingen in belastingwetgeving.

Uitspraak

Uitspraak van 3 oktober 2019
BBZ nrs. CUR201802922 en CUR201902166
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[X], wonende te Berkel en Rodenrijs, Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 21 april 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 29.954, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag na verrekening van loonbelasting van NAf 2.114.
1.2
Aan belanghebbende is op 31 augustus 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 32.305, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag na verrekening van loonbelasting van NAf 2.276.
1.3
Belanghebbende heeft op 9 april 2018 (2015) en 17 oktober 2018 (2016) bezwaren gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2015 en 2016.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 13 juli 2018 het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2015 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 april 2019 de aanslag inkomstenbelasting 2016 gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 3 september 2018 (2015) en 18 juni 2019 (2016) beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor bedragen aan griffierecht betaald van tweemaal NAf 50.
1.7
De Inspecteur heeft op 14 augustus 2019 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is ingezetene van Nederland.
2.2
Belanghebbende geniet pensioenuitkeringen uit Curaçao van zowel de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (APC).
2.3
Door wijziging van artikel 24A, lid 1, tweede volzin, Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) hebben de niet binnen Curaçao wonende belastingplichtigen met ingang van 1 januari 2015 niet langer recht op de basiskorting.
2.4
In de jaren 2015 en 2016 is door de SVB en het APC bij het vaststellen van de in te houden loonbelasting (ten onrechte) nog steeds rekening gehouden met de basiskorting.
2.5
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 21 april 2017 (2015) en 31 augustus 2018 (2016) aanslagen inkomstenbelasting 2015 en 2016 opgelegd. Bij het vaststellen van deze aanslagen heeft de Inspecteur geen rekening gehouden met de basiskorting van NAf 2.112 (2015) en NAf 2.175 (2016).
2.6
Bij brief van 6 oktober 2017 heeft de SVB het volgende geschreven aan de in het buitenland woonachtige gepensioneerden:
“U woont in Nederland of Caribisch Nederland en ontvangt van ons een weduwen/weduwnaarspensioen (AWW-pensioen), een wezenpensioen (AWW-pensioen), een ouderdomspensioen (AOV-pensioen) of een partnertoeslag op het AOV-pensioen (toeslag). De Landsverordening op de Loonbelasting 1976 is de afgelopen jaren op enkele punten gewijzigd. In deze brief leest u de voor u relevante wijzigingen van deze regelgeving.
Wijziging regelgeving
De uitkeringen die de SVB doet op grond van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (AOV-pensioen) en de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (AWW-pensioen) worden als gevolg van de wijziging van de regelgeving als loon uit vroegere dienstbetrekking aangemerkt. Verder is met ingang van 1 januari 2015 de basiskorting voor buitenlandse belastingplichtigen afgeschaft. De wijzigingen leiden tot belastingheffing op uw uitkering waarbij de SVB, als inhoudingsplichtige, met ingang van 1 januari 2018 verplicht is om loonbelasting te gaan inhouden op de uitbetaalde AOV-pensioen en AWW-pensioen van alle AOV-pensioengerechtigden en AWW-pensioengerechtigden die in het buitenland wonen.
Nederland en Caribisch Nederland
Vanaf 2016 is de belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) voor inwoners van Nederland en Caribisch Nederland vervangen door de Belastingregeling Nederland Curaçao (hierna: BRNC). De BRNC wijst de heffing over de uitgekeerde AOV-pensioen en AWW-pensioen toe aan de uitkerende staat (in dit geval Curaçao). Met ingang van 2016 is de SVB op grond van artikel 17, tweede lid, van de BRNC verplicht om loonbelasting in te houden over het uitgekeerde AOV-pensioen en AWW-pensioen, welke worden uitbetaald aan inwoners van Nederland en Caribisch Nederland.
Naar aanleiding hiervan zal de SVB met ingang van 1 januari 2018 loonbelasting van het uitgekeerde AOV-pensioen en AWW-pensioen inhouden. De inspecteur heeft besloten de te weinig betaalde belasting over de jaren 2016 en 2017 niet op u te verhalen. Een vrijstelling in Curaçao voor de loonbelasting is niet mogelijk. (…)”
2.7
Bij brief van 15 februari 2018 heeft het APC het volgende geschreven aan de in het buitenland woonachtige gepensioneerden:
“Naar aanleiding van de veel gestelde vragen over het verschil tussen het uitbetaald pensioenbedrag van januari 2018 met het uitbetaald pensioenbedrag van december 2017, sturen wij u dit schrijven ter verduidelijking van de toegepaste gewijzigde regelgeving. De Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK te noemen) is voor inwoners van Nederland en de BES eilanden vervangen door de Belastingregeling Nederland Curaçao (hierna: BRNC te noemen).
Dit houdt in:
1. Dat met ingang van 1 januari 2015 de basiskorting voor pensioengerechtigden in Nederland, Caribisch Nederland (hierna: BES genoemd), Aruba, Sint Maarten en overige landen afgeschaft is. Hierdoor kent de loonbelastinggrondslag geen korting meer en betaalt de gepensioneerde belasting over de gehele bruto uitkering. Dit is per 1 januari 2018 zonder terugwerkende kracht geïmplementeerd. Dit betekent dat de Inspecteur afziet van het invorderen van de te weinig ingehouden loonbelasting over de jaren 2015, 2016 en 2017. Wat moet u doen?
(…)
Voor gepensioneerden woonachtig in Nederland en BES
Voor u is de BRNC regeling van toepassing en komt u hierdoor niet in aanmerking voor het toepassen van de basiskorting.”
2.8
Bij mailbericht van 21 mei 2018 heeft het Hoofd aanslagregeling Inkomstenbelasting van de Belastinginspectie Curaçao aan belanghebbende het volgende geschreven:
“De uitspraken van de betreffende instanties berusten op echtheid. Het een en ander betekent dat de aangiften inkomstenbelasting op basis van de verstrekte loonbelastingkaarten ingediend kunnen worden en verder geen implicaties zullen zijn.”
2.9
Belanghebbende heeft op 9 april 2018 (2015) en 17 oktober 2018 (2016) bezwaren gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2015 en 2016.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn, en of de Inspecteur terecht heeft geweigerd de basiskorting toe te passen. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen met de bedragen van de basiskorting, terwijl de Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaar 2015

4.1
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
Het aanslagbiljet voor het jaar 2015 is gedagtekend op 21 april 2017. Het bezwaarschrift is op 9 april 2018 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.4
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij pas na ontvangst van de brieven van de SVB en het APC ermee bekend is geworden dat hij ook voor de onderhavige jaren nog steeds recht heeft op de basiskorting.
4.5
Een termijnoverschrijding is verschoonbaar te achten in die gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Een zodanig geval doet zich in dit geval evenwel niet voor. Belanghebbende was immers wel in staat binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen de aanslag bezwaar te maken, maar heeft dat niet gedaan omdat hij daartoe (binnen de bezwaartermijn) geen reden had. Een nadien opgekomen reden kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt (HR 11 juni 2004, nr. 39.009, ECLI:NL:HR:2004:AP1368). De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2015 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Basiskorting 2016; vertrouwensbeginsel
4.6
Met ingang van 1 januari 2015 is in artikel 24A, lid 1, tweede volzin, Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) bepaald dat de niet binnen Curaçao wonende belastingplichtigen geen recht hebben op de basiskorting.
4.7
Belanghebbende beroept zich erop dat hij aan de brieven van de SVB (zie 2.6) en het APC (zie 2.7) in samenhang met het mailbericht van het Hoofd aanslagregeling (zie 2.8), het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 2016 de basiskorting in aanmerking zou worden genomen. In de brief van de SVB is immers opgemerkt dat “de Inspecteur heeft besloten de te weinig betaalde belasting over de jaren 2016 en 2017 niet op u te verhalen”, en in de brief van het APC is geschreven dat “de Inspecteur afziet van het invorderen van de te weinig ingehouden loonbelasting over de jaren 2015, 2016 en 2017”. De belastingambtenaar heeft vervolgens in het mailbericht bevestigd dat de uitspraken in deze brieven op echtheid berusten en dat dit betekent dat de aangiften inkomstenbelasting op basis van de verstrekte loonbelastingkaarten kunnen worden ingediend.
4.8
Voor zover dit betoog van belanghebbende moet worden opgevat als een beroep op een beleidsregel die met medewerking of goedvinden van de Inspecteur tot stand is gekomen, heeft het hierna volgende te gelden.
4.9
Bij beleid dat niet met medewerking of goedvinden van het bestuursorgaan is gepubliceerd, heeft te gelden dat aan het vertrouwensbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geen rol toekomt (vgl. HR 12 april 1978, nr. 18452, BNB 1978/135; HR 7 juli 2017, nr. 16/04454, ECLI:NL:HR:2017:1235).
4.1
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat met de SVB en het APC overleg is geweest over het feit dat de SVB en het APC bij het vaststellen van de in te houden loonbelasting ten onrechte rekening hebben gehouden met de basiskorting. Volgens de Inspecteur is in dat overleg aangegeven dat de te weinig ingehouden loonbelasting niet door middel van naheffingsaanslagen loonbelasting op de SVB en het APC zou worden verhaald. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling om ook de heffing van inkomstenbelasting ter zake van de ten onrechte genoten basiskorting achterwege te laten, aldus de Inspecteur. Dit brengt mee dat niet kan worden gezegd dat de uitlatingen in de brieven van de SVB en het APC, onder verantwoordelijkheid of met goedvinden van de Inspecteur gedane mededelingen betreffen. Belanghebbende kan derhalve op basis van enkel deze brieven geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan een beleidsregel die met medewerking of goedvinden van de Inspecteur tot stand is gekomen.
4.11
Nadien heeft een belastingambtenaar in een mailbericht van 21 mei 2018 de uitlatingen in de brieven van de SVB en het APC bevestigd. Nu ook deze uitlatingen niet onder verantwoordelijkheid of met goedvinden van de Inspecteur zijn gepubliceerd, is geen sprake van een beleidsregel waaraan een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend (vgl. HR 12 april 1978, nr. 18452, ECLI:NL:HR:1978:AX3264, BNB 1978/135).
4.12
Voor zover belanghebbendes verwijzing naar het mailbericht van 21 mei 2018 moet worden opgevat als een beroep op een toezegging, heeft het volgende te gelden.
4.13
Naar het oordeel van het Gerecht hebben de uitlatingen in het mailbericht van de belastingambtenaar – in samenhang met de brieven van de SVB en het APC – bij belanghebbende de gerechtvaardigde indruk kunnen wekken van een weloverwogen standpuntbepaling door of namens de Inspecteur jegens hem omtrent het toepassen van de basiskorting in de jaren 2015 tot en met 2017 in de sfeer van de inkomstenbelasting. Anders dan de Inspecteur betoogt, is een dergelijke toezegging niet zo duidelijk in strijd met het recht dat in redelijkheid niet op nakoming mocht worden gerekend (vgl. HR 25 oktober 2000, nr. 35.697, ECLI:NL:HR:AA7844 en HR 1 december 2006, nr. 40.492, ECLI:NL:HR:2006:AZ3351). Weliswaar was artikel 24A, lid 1, tweede volzin, LIB op 1 januari 2015 in werking getreden, maar dat neemt niet weg dat de gedane toezegging de ruimte liet aan de Inspecteur om in overeenstemming met deze bepaling de te weinig betaalde belasting door middel van naheffing van loonbelasting bij de SVB en het APC te corrigeren. De gedane toezegging is derhalve niet zo duidelijk in strijd met het bepaalde in artikel 24A, lid 1, tweede volzin LIB dat belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen.
4.14
Gelet op het vorenstaande kan belanghebbende een gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan een toezegging. Het beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting 2016 dient derhalve gegrond te worden verklaard. Dit betekent dat bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 2016 rekening dient te worden gehouden met de basiskorting van NAf 2.175. Deze aanslag dient derhalve met dat bedrag te worden verminderd tot een aanslag (na verrekening van loonbelasting) van NAf 101.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Zo heeft belanghebbende zelf het beroepschrift geschreven en ingediend. Van door een derde beroepsmatig verleende bijstand is dus geen sprake.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting 2015 ongegrond;
- verklaart het beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting 2016 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2016;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2016 tot een aanslag (na verrekening van loonbelasting) van NAf 101;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 3 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500