4.1In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.1.1De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 21 april 2017. Het beroepschrift is op 14 augustus 2018 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.1.2Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
4.1.3Belanghebbende heeft betoogd dat de uitspraken van de Inspecteur niet op de juiste wijze zijn bekend gemaakt, zodat de beroepstermijn later is aangevangen. De uitspraak is volgens belanghebbende ten onrechte niet aan de gemachtigde toegezonden. Uit de door de Inspecteur overgelegde afschriften van de uitspraken op bezwaar blijkt dat deze naar het adres van belanghebbende (W) zijn gestuurd.
4.1.4De gemachtigde van belanghebbende heeft het bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. In dat geval dient de Inspecteur de uitspraak op bezwaar aan de gemachtigde toe te zenden (vgl. Raad van Beroep voor Belastingzaken 18 maart 2002, nr. 2001/143, ECLI:NL: ORBBNAA:2002:BU4428). Is een uitspraak op bezwaar, zoals in het onderhavige geval, niet aan de gemachtigde bekendgemaakt, dan vangt de beroepstermijn van twee maanden pas aan op de dag waarop de gemachtigde een afschrift van de uitspraak onder ogen heeft gekregen (vgl. HR 17 april 2015, nr. 14/05377, ECLI:NL:HR:2015:960). Belanghebbende heeft gesteld, hetgeen niet is weersproken, dat zijn gemachtigde pas op 10 augustus 2018, middels de van de Inspecteur afkomstige schermafdrukken - met daarop informatie over de uitspraken op bezwaar - bekend is geworden met de uitspraken. Het beroepschrift is op 14 augustus 2018 ingediend. Dit geeft het Gerecht aanleiding om het beroepschrift inzake de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes ontvankelijk te achten. Het Gerecht merkt hierbij het volgende op. Op de schermafdrukken is vermeld dat het bezwaarschrift geen aanleiding geeft om de aanslag te verminderen en dat de boete wordt gehandhaafd. Daarbij wordt verwezen naar de brief met nummer 201200014/MFD. Deze brief heeft als dagtekening 7 april 2016 en heeft als geadresseerde de belastingadviseur van belanghebbende. Daarmee zijn de uitspraken op bezwaar echter nog niet bekend gemaakt. 4.2.1In artikel 29, lid 1, van de ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2.2De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend op 4 mei 2016. De bezwaarschriften zijn op 28 oktober 2016 (loonbelasting en boetebeschikking) en 7 november 2016 (AVBZ en boetebeschikking) ingediend. De bezwaarschriften zijn dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.2.3Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.2.4Belanghebbende stelt, dat zij pas door een aanslagenlijst van de ontvanger op 26 oktober 2016 – de gemachtigde heeft op zijn verzoek deze lijst gekregen – bekend is geworden met de naheffingsaanslagen. Op de aanslagenlijst is de datum 26 oktober 2016 vermeld. Het Gerecht acht aannemelijk dat belanghebbende pas middels deze lijst bekend is geworden met de aanslagen.
4.2.5Als met vertraging is kennisgenomen van een aanslag, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van drie weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (GEA Curaçao 19 april 2018, nr. CUR201500175, ECLI:NL: OGEAC:2018:54). Nu belanghebbende op 28 oktober 2016 en 7 november 2016, tegen de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen bezwaar heeft gemaakt, is het bezwaar ontvankelijk.
4.3.1Ingevolge artikel 6 van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (LLB) is loon al hetgeen onder welke naam of vorm ook uit een bestaande of vroegere dienstbetrekking wordt verkregen. Niet in geld verkregen loon wordt in aanmerking genomen naar zijn geldswaarde.
4.3.2Artikel 6A LLB luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Onder pensioenregeling wordt verstaan een regeling die uitsluitend:
a. ten doel heeft de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit of ouderdom (…); en
b. een pensioen inhoudt dat niet uitgaat boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen, mede in verband met diensttijd en genoten beloningen redelijk moet worden geacht (…).
In lid 2 van artikel 6A LLB is bepaald dat de Minister nadere regels kan geven ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid van artikel 6A. Dit is gebeurd in de Beschikking pensioenen van P.B. 2002-35 (hierna: Bp).
4.3.3.Artikel 2, lid 1 van de Bp bepaalt dat een maatschappelijk aanvaardbaar ouderdomspensioen maximaal 70% bedraagt van het pensioengevend loon en met een percentage van maximaal 2 percent per jaar wordt opgebouwd met inachtneming van algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen waarbij een rekenrente in aanmerking wordt genomen van ten minste 4%. In het tweede lid van artikel 2 is bepaald dat de pensioenrechtleeftijd van een ouderdomspensioen 60 jaar is en dat het pensioen niet eerder in gaat dan het tijdstip waarop de werknemer de 55-jarige leeftijd heeft bereikt en gaat niet later in dan op 65-jarige leeftijd.