Uitspraak
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Hertogenboschvan 7 december 2012, nr. 12/00128, betreffende een aan
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, een B.V., was opgelegd over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000. Belanghebbende had op 12 januari 2005 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het besluit op dit bezwaar werd niet tijdig genomen. Op 26 januari 2011 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Breda tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzet tegen deze uitspraak werd gegrond verklaard, maar het beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift onredelijk laat was ingediend.
Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de zaak terugwees naar de Rechtbank voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën stelde cassatie in tegen deze uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de procesorde had geschonden door zonder uitnodiging van partijen te beslissen. Het Hof oordeelde dat het beroep prematuur was en dat de niet-ontvankelijkheid niet kon worden verklaard op basis van de onredelijke late indiening van het beroepschrift, omdat de Inspecteur verplicht was om het besluit op het bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend te maken.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat artikel 6:10 Awb niet van toepassing was, maar dat artikel 6:12 Awb van toepassing was. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de ontvankelijkheid van het beroep terecht had getoetst aan de termijnlimiet van artikel 6:12 Awb. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en benadrukte dat de Rechtbank bij haar nieuwe beslissing op het beroep deze uitspraak in acht moet nemen. Er werden geen proceskosten toegewezen.