ECLI:NL:OGEAC:2022:53

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
CUR202100799
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag winstbelasting en verzuimboete

Op 4 april 2022 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende, een moedermaatschappij van een fiscale eenheid, bezwaar had gemaakt tegen een naheffingsaanslag winstbelasting voor het jaar 2017 en een verzuimboete. De naheffingsaanslag was opgelegd op 26 juni 2019, maar belanghebbende stelde dat zij pas op 2 juni 2020 op de hoogte was gekomen van deze aanslag door een dwangschrift. De Inspecteur had niet bewezen dat de belastingaanslag tijdig en rechtsgeldig was verzonden, waardoor het Gerecht oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift pas op 2 juni 2020 was aangevangen. Het bezwaar werd daarom ontvankelijk verklaard. Het Gerecht besloot de zaak terug te verwijzen naar de Inspecteur voor een nieuwe uitspraak op bezwaar, omdat er onvoldoende informatie was om een weloverwogen beslissing te nemen. Tevens werd de verzuimboete vastgesteld op NAf 2.500, zoals beide partijen hadden verzocht. Het Gerecht veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en droeg hem op het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 4 april 2022
BBZ nr. CUR202100799
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 26 juni 2019 een naheffingsaanslag winstbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een verschuldigd bedrag van NAf 18.000. Daarbij is een verzuimboete opgelegd wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte van NAf 2.700.
1.2
Belanghebbende heeft op 5 juni 2020 tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 30 december 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 9 februari 2021 pro forma beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
Belanghebbende heeft op 22 april 2021 het beroep nader aangevuld.
1.6
Belanghebbende heeft op 23 april 2021 een ‘verzoekschrift vermindering en nadere motivering’ bezwaar bij de Inspecteur ingediend.
1.7
De Inspecteur heeft op 23 februari 2022 een verweerschrift en een bijlage ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Belanghebbende heeft ter zitting nadere stukken overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende vormt als moedermaatschappij een fiscale eenheid met haar vier dochtervennootschappen. Een van de dochtervennootschappen exploiteert een casino met een gemiddelde omzet over de jaren 2012 tot en met 2014 van ruim NAf 19 miljoen. Belanghebbende heeft samen met haar dochtervennootschappen minstens elf panden in bezit.
2.3
Aan belanghebbende is een aangiftebiljet uitgereikt. Dit biljet had als uiterste inleverdatum 30 juni 2018. Belanghebbende heeft op 3 april 2018 verzocht om uitstel van de indiening van het aangiftebiljet. Dit verzoek is afgewezen.
2.4
De Inspecteur heeft op 26 juni 2019 ambtshalve een naheffingsaanslag winstbelasting 2017 opgelegd naar een geschat bedrag van NAf 18.000 en een verzuimboete van NAf 2.700.
2.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken van 30 december 2020 de op 5 juni 2020 ingediende bezwaren vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.6
Belanghebbende heeft op 9 februari 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
2.7
Belanghebbende heeft op 22 april 2021 een aangiftebiljet winstbelasting voor het jaar 2017 ingeleverd. De winst bedraagt volgens de aangifte NAf 373.523 en de verrekenbare verliezen vanaf 2007 NAf 886.323. De belastbare winst en de verschuldigde belasting zijn door de verliesverrekening berekend op nihil. Bij de aangifte zijn geen jaarstukken van de verschillende vennootschappen gevoegd.
2.8
De Belastinggriffie van het Gerecht heeft de Inspecteur bij brief van 4 mei 2021 verzocht om uiterlijk 5 juli 2021 een verweerschrift in te dienen. De Inspecteur heeft op 23 februari 2022, dat is een dag voor de zitting, een verweerschrift en een bijlage ingediend.
2.9
Belanghebbende heeft op 23 april 2021 een verzoekschrift vermindering en nadere motivering bezwaar bij de Inspecteur ingediend. Daarin heeft zij onder meer geschreven:
“Client heeft op 2 juni 2020 een dwangschrift ontvangen met verwijzing naar bovengenoemde aanslag winstbelasting 2017. Op 5 juni 2020 hebben wij namens client een pro forma bezwaarschrift ingediend.”
2.1
De Inspecteur heeft in het verweerschrift toegezegd de verzuimboete te verminderen tot NAf 2.500.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbendes bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de naheffingsaanslag naar het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt dat zij ontvankelijk in het bezwaar moet worden verklaard en dat de naheffingsaanslag winstbelasting, conform het ingediende aangiftebiljet, verminderd dient te worden naar nihil.
3.3
De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar en subsidiair tot handhaving van de naheffingsaanslag winstbelasting omdat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de naheffingsaanslag onjuist is.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de verzuimboete nader dient te worden vastgesteld op NAf 2.500.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
Voornoemde regel lijdt uitzondering als de belastingaanslag de belanghebbende niet tijdig heeft bereikt en dit het gevolg is van het handelen van de belastingdienst, zoals verzending van de belastingaanslagen na de dagtekening. In dat geval vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst van de belastingaanslag door de belanghebbende. [1]
4.3
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend op 26 juni 2019. Het bezwaarschrift is op 5 juni 2020 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
Belanghebbende geeft als verklaring voor de late indiening van het bezwaarschrift dat zij pas op 2 juni 2020 op de hoogte is gekomen van de naheffingsaanslag door een dwangschrift waarop naar een bedrag van NAf 20.700 van de aanslag wordt verwezen. Het dwangschrift behoort tot de stukken van het geding. In deze stelling van belanghebbende ligt de betwisting van de tijdige verzending van het aanslagbiljet besloten. [2] Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur het aanslagbiljet tijdig naar haar heeft verzonden, ook zonder dat zij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur bewijzen dat de belastingaanslag en de boetebeschikking wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende zijn verstuurd. [3]
4.5
Dat bewijs heeft de Inspecteur niet geleverd. De Inspecteur heeft slechts betoogd dat de stelling van belanghebbende tardief moet worden verklaard. Dit betoog wordt door het Gerecht verworpen. Naar het oordeel van het Gerecht had de Inspecteur op grond van het gestelde in het ‘verzoekschrift’ van 23 april 2021 redelijkerwijs moeten beseffen dat belanghebbende zich op het standpunt stelde dat zij pas op 2 juni 2020 middels een dwangschrift op de hoogte is gekomen van de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft aldus reeds op 23 april 2021 kennis kunnen nemen van deze stelling van belanghebbende.
4.6
Gelet op hetgeen het Gerecht hiervoor heeft overwogen is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen op 2 juni 2020 en is het bezwaar tijdig ingediend. Het bezwaar is daarom ontvankelijk.
Naheffingsaanslag winstbelasting 2017
4.7
De Inspecteur heeft, gelet op het hiervoor overwogene, het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk verklaard. Het Gerecht zal in dit geval niet inhoudelijk over de zaak beslissen, maar de zaak terugwijzen naar de Inspecteur om met inachtneming van de ontvankelijkheid van het bezwaar opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. [4] Reden daarvoor is dat tot nu toe te weinig bekend is over de inhoud van de zaak om daarover een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Zo ontbreken (diverse) jaarstukken en ook ontbreekt kennelijk duidelijkheid over de compensabele verliezen. Voorts heeft de Inspecteur pas een dag voor de zitting voor het eerst de omkering en verzwaring van de bewijslast gesteld. Door de terugwijzing kan belanghebbende hierop alsnog in de bezwaarfase reageren.
Uit een oogpunt van rechtsbescherming zal het Gerecht de Inspecteur opdragen binnen zes maanden na de dagtekening van deze uitspraak op het bezwaar te beschikken.
Verzuimboete
4.8
Beide partijen stellen zich op het standpunt dat de verzuimboete verminderd dient te worden tot NAf 2.500. Het Gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- stelt de boete vast op NAf 2.500;
- wijst de zaak, voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag winstbelasting, terug naar de Inspecteur om met inachtneming van deze uitspraak binnen zes maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 4 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960; GEA Curaçao 23 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:60; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361.
2.vgl. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102
3.vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8440; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361.
4.vgl. HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330.