ECLI:NL:HR:2006:AX7330
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen naheffingsaanslag loonbelasting
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, X C.V., is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, ter hoogte van ƒ 58.059. De Inspecteur verklaarde het bezwaar tegen deze naheffingsaanslag niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat het beroep gegrond verklaarde, de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en belanghebbende in haar bezwaar ontvankelijk verklaarde, maar de naheffingsaanslag handhaafde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie gegrond is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover de naheffingsaanslag is gehandhaafd. De Hoge Raad draagt de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende. De Hoge Raad benadrukt dat, wanneer de belastingrechter de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar vernietigt, de inspecteur in de regel opnieuw op het bezwaar moet beslissen, tenzij er goede redenen zijn om hiervan af te wijken.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof de regel heeft miskend dat de inspecteur opnieuw op het bezwaar moet beslissen na vernietiging van de niet-ontvankelijkheid. De uitspraak van het Hof kan om deze reden niet in stand blijven. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de proceskosten, waarbij rekening wordt gehouden met de samenhang met andere zaken.