ECLI:NL:OGEAC:2021:16

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
CUR201903836
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aanslag grondbelasting 2013 wegens intrekking Grondbelastingverordening 1908

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had op 7 december 2018 een aanslag grondbelasting voor het jaar 2013 ontvangen, gebaseerd op de Grondbelastingverordening 1908. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar op 23 juli 2019. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 januari 2021, die via videoverbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, is de zaak behandeld.

Het Gerecht heeft overwogen dat de Grondbelastingverordening 1908 op het moment van opleggen van de aanslag was ingetrokken zonder overgangsrecht. Dit betekent dat de aanslag niet rechtsgeldig kon worden opgelegd, ongeacht het feit dat de materiële belastingschuld al in 2013 was ontstaan. De rechter heeft vastgesteld dat de belanghebbende terecht bezwaar had gemaakt tegen de aanslag en dat de Inspecteur de belanghebbende in haar bezwaar had moeten ontvangen. Het Gerecht heeft de aanslag grondbelasting 2013 vernietigd en de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur ongeldig verklaard.

Daarnaast heeft het Gerecht bepaald dat de Inspecteur het betaalde griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. dr. A.J.H. van Suilen en is in aanwezigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx uitgesproken. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen twee maanden hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 9 februari 2021
BBZ nr. CUR201903836
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak [adres] z/n (hierna: de onroerende zaak) met dagtekening 7 december 2018 een aanslag grondbelasting voor het jaar 2013 opgelegd naar een waarde van NAf 75.000, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag van NAf 259.
1.2
Belanghebbende heeft op 16 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 juli 2019 de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 23 september 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 19 januari 2021 een pleitnota ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen haar dochter [dochter]. Namens de Inspecteur is verschenen [Inspecteur]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter de zitting geleid via een videoverbinding.

2.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar; eerste jaar van vijfjarig tijdvak

2.1
Ingevolge artikel 28 Landsverordening Grondbelasting (hierna: LGB) kan de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het tijdvak (2012-2013) een bezwaarschrift indienen, alsmede in het jaar waarin op grond van artikel 24 LGB een nieuwe aanslag is vastgesteld door wijzigingen gedurende het voorgaande belastingjaar.
2.2
Blijkens de jurisprudentie moet artikel 28 LGB zodanig worden gelezen dat de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het tijdvak – in dit geval dus het jaar 2012 – kan opkomen tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaak (vgl. RBB 30 januari 2015, ECLI:NL:ORBBACM:2015:7; GEA Aruba 12 december 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:831). In de andere jaren van het tijdvak – in dit geval dus het jaar 2013 – kan het bezwaar dus geen betrekking hebben op de vastgestelde waarde. In alle jaren van het tijdvak kan wel worden opgekomen tegen andere aspecten betreffende de aanslag grondbelasting, zoals het ontbreken van een wettelijke grondslag of de overschrijding van de aanslagtermijn.
2.3
In het onderhavige geval hebben de bezwaren van belanghebbende onder meer betrekking op het ontbreken van een wettelijke grondslag en de overschrijding van de aanslagtermijn. De Inspecteur heeft belanghebbende dan ook terecht ontvangen in haar bezwaar tegen de aanslag grondbelasting 2013.
Intrekking Grondbelastingverordening 1908
2.4
In artikel 16 van de Landsverordening onroerendezaakbelasting (LOZB) is bepaald dat de Grondbelastingverordening 1908 wordt ingetrokken (PB 2013, no. 54). De LOZB is in werking getreden op 1 januari 2014.
2.5
Belanghebbende betoogt dat de aanslag grondbelasting 2013 ten onrechte is opgelegd, omdat ten tijde van het opleggen van die aanslag (op 7 december 2018) de Grondbelastingverordening 1908 was ingetrokken. Dit betoog slaagt.
2.6
Een aanslag kan slechts rechtsgeldig worden opgelegd indien deze berust op een wettelijke regeling die (i) voorziet in heffing van deze belasting bij wege van aanslag, en die (ii) gelet op het ter zake geldende overgangsrecht (nog) van toepassing is op het tijdstip waarop die aanslag wordt opgelegd (vgl. HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:289).
2.7
De aan belanghebbende opgelegde aanslag is gebaseerd op de Grondbelastingverordening 1908, die voorafgaand aan het opleggen van de aanslag was ingetrokken zonder dat was voorzien in enige bepaling van overgangsrecht. Daarom moet van onmiddellijke werking van die intrekking worden uitgegaan (vgl. HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:289). Dit brengt mee dat de Grondbelastingverordening 1908 op het moment van het opleggen van de aanslag niet meer van toepassing was. Op dat moment kon dus geen aanslag meer worden opgelegd.
2.8
De in artikel 10, lid 2 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) opgenomen termijn van vijf jaren voor het opleggen van een aanslag brengt daarin geen verandering. De in die bepaling bedoelde bevoegdheid tot het opleggen van aanslagen kan alleen worden uitgeoefend met betrekking tot heffingen bij wege van aanslag waarvoor op het moment van die oplegging een toepasselijke wettelijke grondslag bestaat. Die grondslag ontbreekt na de intrekking van de Grondbelastingverordening 1908. Daaraan kan niet afdoen dat de materiële belastingschuld al voorafgaand aan die intrekking, in 2013, was ontstaan (vgl. HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:289).
Slotsom
2.9
Gelet op het vorenstaande dient de aanslag grondbelasting 2013 te worden vernietigd.

3.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

3.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag grondbelasting 2013; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 9 februari 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500