ECLI:NL:ORBBACM:2015:7

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
2012/55956
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bezwaar en beroep tegen aanslag grondbelasting en verzoek om ontheffing

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een eigenaar van een onroerende zaak, en de Inspecteur der Belastingen over een aanslag grondbelasting voor het jaar 2010. De belanghebbende heeft op 10 oktober 2010 een aanslag ontvangen, waartegen hij op 3 september 2010 bezwaar heeft aangetekend. De Inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2011 gehandhaafd. Vervolgens heeft de belanghebbende op 25 mei 2012 beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 14 november 2014 is de belanghebbende niet verschenen, terwijl de Inspecteur vertegenwoordigd was door Mr. A.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet tijdig een verzoek om ontheffing van de grondbelasting heeft ingediend. Artikel 28 van de Grondbelastingverordening (GBV) staat niet in de weg aan het indienen van bezwaar en beroep tegen de aanslag, omdat het bezwaar niet gericht is tegen de waarde van de onroerende zaak, maar tegen de heffing voor het jaar 2010. De Raad oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, maar dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij binnen de gestelde termijn van drie maanden na 2010 een verzoek om ontheffing heeft gedaan. Hierdoor is de aanslag terecht opgelegd.

De Raad verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag grondbelasting voor het jaar 2010 blijft staan. De uitspraak is gedaan in raadkamer op 30 januari 2015 door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de secretaris.

Uitspraak

Beschikking d.d. 30 januari 2015, nr. 2012/55956.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
X te Curaçao, belanghebbende,
tegen
de Inspecteur der Belastingen.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 10 oktober 2010 een aanslag grondbelasting opgelegd met nummer 170362309 voor het jaar 2010.
1.2
Belanghebbende is op 3 september 2010 in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2011 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 25 mei 2012 in beroep gekomen tegen deze uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van14 november 2014 te Willemstad is verschenen namens de Inspecteur Mr. A. Belanghebbende is niet verschenen.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
De aanslag is aan belanghebbende opgelegd als eigenaar van de onroerende zaak xx-yy, naar een belastbare waarde van NAf 1.225.000. Het perceel grenst aan de onroerende zaken zz. Ook voor die percelen zijn aanslagen grondbelasting opgelegd maar belanghebbende heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Op de percelen stond vroeger het hotel qq.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op ontheffing van grondbelasting op grond van het bepaalde in artikel 35 Grondbelastingverordening 1908 (verder: GBV).

4.De standpunten van partijen

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen en dat hij recht heeft op ontheffing van grondbelasting omdat sprake is van een terrein met daarop een opstal die gedurende meer dan 6 maanden onbewoond en onverhuurd is geweest.
4.3
De Inspecteur heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens termijnoverschrijding, subsidiair dat artikel 28 GBV bepaalt dat alleen bezwaar mogelijk is in het eerste jaar van het belastingtijdvak – in dit geval 2007 – zodat het bezwaar niet-ontvankelijk is en meer subsidiair dat belanghebbende geen recht heeft op ontheffing van grondbelasting omdat hij niet binnen 3 maanden na afloop van het jaar 2010 een verzoek daartoe heeft gedaan en de gebouwen in zodanige bouwvallige staat verkeerden dat het terrein is ontruimd.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van belanghebbende dat hij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. Het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak, zal de Raad aanmerken als een tijdig ingediend beroepschrift tegen de uitspraak. Het beroep is ontvankelijk.
5.2
Naar het oordeel van de Raad vormt artikel 28 GBV geen beletsel voor het instellen van bezwaar en beroep tegen de aanslag grondbelasting nu het bezwaar van belanghebbende niet is gericht tegen de waarde van de onroerende zaak maar tegen de heffing voor het jaar 2010 als zodanig. Artikel 28 dient te worden gelezen in verband met de artikelen 20 en 21 GBV, waarin is bepaald dat de aanslagen geschieden voor een tijdvak van vijf jaren en worden opgenomen in voor elk vijfjarig tijdvak op te leggen leggers, waardoor bij de vaststelling van de eerste aanslag van iedere vijfjarige periode de belastbare waarde voor die vijf jaar vaststaat. De vraag of voor de daarna volgende jaarlijkse aanslagen ontheffing kan worden verkregen, kan alleen van jaar tot jaar worden beantwoord. Er is geen reden om aan te nemen dat artikel 28 beoogt om in die gevallen de toegang tot de rechter te beperken. De Raad acht het bezwaar en beroep dan ook ontvankelijk.
5.3
Artikel 35 en 36 GBV bepalen dat ontheffing van belasting kan worden verleend voor gebouwen of afzonderlijk gebruikte gedeelten van gebouwen met hun aanhorigheden die gedurende een tijdvak van minstens 6 achtereenvolgende maanden ongebruikt en onverhuurd gebleven zijn, mits de belastingplichtige uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het dienstjaar daar schriftelijk om verzoekt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij binnen de termijn van drie maanden na 2010 een verzoek om ontheffing heeft gedaan. Een dergelijk stuk bevindt zich niet bij de stukken en de Inspecteur heeft gesteld geen verzoek te hebben ontvangen binnen de daarvoor gestelde termijn. Reeds daarom is de aanslag terecht opgelegd.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. S. Verheijen, voorzitter, T. Groeneveld en A. Beukers-van Dooren, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. B. Jussen en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2015.