ECLI:NL:OGAACMB:2018:2

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
AUA201701395
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functie van klaagster in het ambtenarenrecht en de afwijzing van haar bevorderingsverzoek

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 8 januari 2018 uitspraak gedaan in het bezwaar van klaagster, die een bevorderingsverzoek had ingediend bij de Gouverneur van Aruba. Klaagster, werkzaam als kassier bij de dienst Servicio di Impuesto y Aduana, had verzocht om bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) per 1 juni 2012. Dit verzoek werd afgewezen op basis van een ongunstige beoordeling, waarbij verweerder stelde dat klaagster niet voldeed aan de vereisten voor bevordering, mede door haar langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg van een schietincident.

Klaagster was vanaf 2007 werkzaam in haar functie en had in de jaren voorafgaand aan de afwijzing van haar verzoek aanzienlijke perioden van arbeidsongeschiktheid. Het gerecht oordeelde dat de functie van klaagster geen benoemde functie was, maar een carrièrefunctie, wat betekent dat zij haar carrière in deze functie moest doorlopen zonder automatische bevordering. De rechter benadrukte dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag, en dat de afwijzing van het verzoek van klaagster niet in strijd was met enige rechtsregel of de beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechter concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat verweerder onredelijk had gehandeld door het functioneren van klaagster niet te kunnen beoordelen, gezien haar langdurige afwezigheid door ziekte. De uitspraak verklaarde het bezwaar van klaagster ongegrond, waarmee de beslissing van de Gouverneur werd bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak van 8 januari 2018
AUA201701395
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: dhr. K.J.D. Vis,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.M. Meaux (DRH).

1.PROCESVERLOOP

Bij beslissing van 12 juni 2017 heeft verweerder het verzoek van klaagster van 4 september 2015 om bevorderd te worden naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) per 1 juni 2012, afgewezen.
Tegen deze beslissing heeft klaagster op 7 juli 2017 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 7 september 2017 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 november 2017, alwaar partijen bij hun gemachtigde voornoemd zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het gerecht gaat uit van de volgende feiten. Klaagster is vanaf het jaar 2007 als kassier werkzaam bij de dienst Servicio di Impuesto y Aduana (thans genaamd Departamento di Impuesto). Klaagster bekleedt de functie van kassier 1 en is bij landsbesluit van 7 juli 2010 No. 4 met ingang van 1 juni 2008, bevorderd naar de rang klerk 1e klasse (schaal 4). Vanaf 28 maart 2011 is zij onafgebroken arbeidsongeschikt als gevolg van een schietincident waardoor zij verlamd is geraakt. Bij besluit van 12 juni 2017 heeft verweerder, klaagsters verzoek om haar te bevorderen naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) afgewezen. Aan deze beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster niet voldoet aan de vereiste van een gunstige beoordeling om te worden bevorderd.
2.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de afwijzing en stelt primair dat zij vanaf 1 juni 2007 de functie van kassier – een benoemde functie op schaal 7- bekleedt bij de dienst. Volgens klaagster had zij na een proefperiode van een jaar reeds een benoeming moeten krijgen met de bijbehorende salariëring van schaal 7. Subsidiair stelt klaagster dat zij wel een gunstige beoordeling heeft en verwijst daarbij naar een brief van 20 juli 2016 van de directeur van de Departamento di Impuesto. Ook voert zij aan dat haar arbeidsongeschiktheid niet als argument kan worden gebruikt voor een ongunstige beoordeling.
2.3
Het gerecht oordeelt dat de functie van klaagster geen benoemde functie is maar een carrièrefunctie. De functie van kassier 1 is immers volgens het overgelegde (vastgestelde) formatierapport van de dienst gewaardeerd op maximaal schaal 7. Aan onmiddellijke bevordering naar die rang en schaal staan de in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (BRA) opgenomen vertragingsregels in de weg. De benoemde functies staan opgesomd in bijlage A van de BRA en zijn gekoppeld aan een vaste schaal. De functie van kassier 1 komt – anders dan de functie van ‘kassier ten Ontvangerskantore’ - niet voor in bijlage A. Dit betekent dat klaagster haar carrière in de functie moet doorlopen en steeds naar een volgende rang moet groeien, totdat zij de maximale waardering van de functie bereikt.
2.4
Ingevolge artikel 4 van de BRA dient klaagster om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam worden geacht. Voor de bevordering naar de rang van hoofdklerk geldt volgens voormelde bevorderingseisen een anciënniteitseis van ten minste vier jaar in de rang van klerk 1e klasse.
2.5
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.6
Verweerder heeft in de contramemorie zijn standpunt, dat klaagster niet voldoet aan een gunstige beoordeling nader toegelicht en onbetwist gesteld dat de periode van vier jaar die klaagster in de rang van klerk 1e klasse moest volbrengen (van 1 juni 2008 tot 31 mei 2012) in totaal 626 dagen arbeidsongeschikt was. Zij was in het eerste tot en met het vierde jaar respectievelijk 110, 54, 107 en 365 dagen arbeidsongeschikt. Dit heeft ertoe geleid dat geen oordeel kan worden gegeven omtrent het functioneren van klaagster. Het gerecht oordeelt dat onder deze omstandigheden geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij het functioneren van klaagster niet heeft kunnen beoordelen. De door klaagster ingebrachte brief van 20 juli 2016 van de directeur van de dienst omtrent haar functioneren doet aan het voorgaande niet af. Het bevoegd gezag is immers niet gebonden aan het advies van de directeur. Nu voorts niet is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, is het bezwaar ongegrond.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 8 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).