ECLI:NL:OGAACMB:2019:120

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
AUA201901141
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en motiveringsgebrek bij afwijzing

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 18 november 2019 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij de Inspectie der invoerrechten en accijnzen, tegen de afwijzing van zijn bevorderingsverzoek. Klager had op 31 januari 2019 een verzoek ingediend om bevorderd te worden naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A, maar dit verzoek werd afgewezen door de Gouverneur van Aruba. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een gunstige beoordeling en het niet voldoen aan de vereiste dienstanciënniteit, aangezien klager van 11 juni 2014 tot en met 30 november 2015 geschorst was en daardoor niet had kunnen functioneren.

Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing en voerde aan dat zijn afwezigheid grotendeels aan de verweerder te wijten was en dat hij wel degelijk voldeed aan de vereisten voor bevordering. Het gerecht oordeelde dat klager, ondanks zijn afwezigheid, positief was beoordeeld in de periode van oktober 2017 tot en met maart 2018 en dat hij aan de vereiste dienstanciënniteit voldeed. Het gerecht concludeerde dat de bestreden beslissing een motiveringsgebrek vertoonde en dat het bezwaar gegrond was. De rechter vernietigde de afwijzing en bepaalde dat de verweerder binnen drie maanden een nieuwe beslissing moest nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klager.

Uitspraak

Uitspraak van 18 november 2019
Gaza nr. AUA201901141

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 31 januari 2019 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder het voorstel om klager te bevorderen naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A (schaal 9), afgewezen.
Tegen de bestreden beschikking heeft klager op 8 april 2019 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 27 mei 2019 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heef de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2019. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd. Klager heeft een pleitnota ingediend.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 7 maart 2019 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar wel is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is ambtenaar, werkzaam bij de Inspectie der invoerrechten en accijnzen (Departamento di Aduana). Klager is bij landsbesluit van 18 december 2014, met ingang van 1 mei 2013 bevorderd naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 8, dienstjaar 5).
2.2
Klager is op 30 mei 2014 aangehouden wegens de overtreding van de Landsverordening Verdovende Middelen. Klager is op 11 juni 2014 de toegang tot Departamento di Aduana ontzegd. Vervolgens heeft verweerder bij landsbesluit van 15 december 2014 besloten om klager met ingang van 16 december 2014 ingevolge artikel 87 sub c van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) in zijn ambt te schorsen. De strafzaak tegen klager is geseponeerd.
2.3
Klager is in verband met de toegangsontzegging en de schorsing - van 11 juni 2014 tot en met 30 november 2015 - in totaal 1 jaar en 5 maanden, aaneengesloten afwezig geweest.
2.4
Bij landsbesluit van 29 september 2015 heeft verweerder besloten om klager de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag op te leggen. Het bezwaar van klager tegen het landsbesluit is door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (18 januari 2019) ongegrond verklaard.
2.5
Bij schrijven van 9 april 2018 is door de leidinggevende van klager aan de Directeur van Departamento di Aduana geadviseerd om klager voor te dragen om bevorderd te worden naar de rang van Hoofdkommies der I&A 1ste klasse A met ingang van 1 april 2018. In het dienstadvies betreffende het functioneren van klager is vermeld dat hij naar behoren en met goede resultaten zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. Het dienstadvies ziet op de beoordeling van zijn functioneren in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 31 maart 2018. De directeur van de Departamento di Aduana doet op 11 april 2018 een voorstel aan verweerder om klager met ingang van 1 april 2018 te bevorderen. Uit het bevorderingsformulier blijkt dat klager positief is beoordeeld.
2.6
Bij bestreden beslissing heeft verweerder het voorstel om klager te bevorderen naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A (schaal 9), afgewezen. Verweerder schrijft onder anderen:
“(…)
Uit ambtsberichten is vernomen dat u nog niet op het vereiste niveau functioneert, wegens niet voldoen aan alle bevorderingseisen. U was in de periode van 11 juni 2014 tot en met 30 november 2015, 1 jaar en 5 maanden, aaneengesloten afwezig. Dit leidt ertoe dat geen oordeel kan worden gegeven omtrent uw functioneren waardoor u niet aan de bevorderingseis van een gunstige beoordeling voldoet.
Om naar rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 9) te worden bevorderd dient te worden voldaan aan de vereiste van één jaar diensttijd na het bereiken van de laatste periodiek in de schaal van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 8). U heeft op 1 juli 2017 de laatste periodiek in de schaal bereikt, waardoor u bij het voldoen aan alle bevorderingseisen met ingang van 1 juli 2018 in aanmerking kon komen voor een bevordering naar de rang hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 9).
Echter door uw afwezigheid gedurende de periode van 11 juni 2014 tot en met 30 november 2015 voldoet u niet aan de vereiste dienstanciënniteit waardoor u niet in aanmerking komt voor een bevordering. Bij het voldoen aan alle bevorderingseisen kan u pas met ingang van 1 november 2019 in aanmerking komen voor een bevordering naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A (schaal 9).”
De standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet vereniging met de bestreden beschikking en betoogt dat hem een bevordering is onthouden op basis van afwezigheid die grotendeels aan verweerder te wijten is. Hij werd niet toegelaten tot zijn werkplek terwijl daartoe geen aanleiding voor was. Hij wordt voor een tweede maal gestraft voor dezelfde feiten. Klager heeft naar tevredenheid van zijn superieuren gefunctioneerd. Klager betoogt voorts dat hij wel voldoet aan het vereiste van dienstanciënniteit.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager van 11 juni 2014 tot en met 30 november 2015 (een jaar en vijf maanden) geschorst was. Klager had op 1 juli 2018 in aanmerking kunnen komen voor een bevordering mits er was voldaan aan alle bevorderingseisen. Feitelijk heeft klager niet gewerkt. Conform de vaste beleidslijn wordt het bevorderingsmoment vertraagd met een jaar en vijf maanden. Deze beleidslijn is niet op schrift gesteld maar wordt consistent uitgevoerd. In casu komt hij per 1 november 2019 in aanmerking voor de bevordering.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerst lid van de Lma geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Ingevolge artikel 4, tweede lid van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (hierna: BRA), dient de ambtenaar om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering aan de voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4.3
Op grond van de bijlage deel uitmakende van het Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalen douaneambtenaren gelden voor een bevordering naar hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A de volgende vereisten:
a. als onder I.F.;
b. een jaar diensttijd na het bereiken van de laatste periodiek in de schaal van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse;
c. gunstige beoordeling.
De beoordeling
5.1
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerders na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.2
In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op goede grond heeft besloten om het voorstel om klager te bevorderen af te wijzen. Verweerder heeft het verzoek op grond van twee gronden afgewezen, namelijk het ontbreken van een gunstige beoordeling en op grond van het niet voldoen aan de dienstanciënniteit.
5.3
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij een verzoek tot bevordering terwijl sprake is van langdurige afwezigheid de vaste beleidslijn wordt gehanteerd dat het bevorderingsmoment wordt vertraagd. Dit is gebaseerd op artikel 4 van de BRA. Door de afwezigheid van klager kon zijn functioneren in de betreffende periode niet worden beoordeeld.
5.4
Niet is betwist dat klager op 1 juli 2017 de laatste periodiek in de schaal van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse heeft bereikt. Dit betekent dat hij een jaar later – per 1 juli 2018 – aan de dienstanciënniteit voldoet om bevorderd te worden. Het gerecht merkt op dat verweerder, hoewel daartoe bevoegd de periodieke verhogingen gedurende de schorsing niet heeft opgeschort. Voor een bevordering geldt voorts dat klager een gunstige beoordeling moet hebben. Onder verwijzing naar onderdeel 2.5 stelt het gerecht vast dat het functioneren van klager in de periode oktober 2017 tot en met maart 2018 is beoordeeld. Voorts staat het vast dat zijn functioneren positief is beoordeeld. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat klager niet voldoet aan de vereiste dienstanciënniteit en gunstige beoordeling om te worden bevorderd. De bestreden beslissing vertoont een motiveringsgebrek en kan reeds daarom niet in stand blijven. Het bezwaar is gegrond.
5.5
In de procedure is nog gewezen op de uitspraken van 8 januari 2018, ECLI:NL: OGAACMB:2018:2 en 25 maart 2019, ECLI:NL: OGAACMB:2019:24. In die zaken kon het functioneren van betrokkenen - door langdurige afwezigheid - niet worden beoordeeld. Het gerecht heeft om die reden beslist dat verweerder zich op standpunt heeft kunnen stellen dat niet wordt voldaan aan de bevorderingseisen. In het onderhavige geval is het functioneren van klager juist wel beoordeeld. Dat er beleid bestaat om ook in dit geval het bevorderingsmoment te vertragen, is niet gebleken.
5.6
Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 31 januari 2019;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, een nieuwe beslissing neemt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 700,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 18 november 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.