ECLI:NL:OGAACMB:2019:47

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
7 juni 2019
Zaaknummer
AUA201803052
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevorderingsdatum van een ambtenaar in verband met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 27 mei 2019 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een beslissing van verweerder met betrekking tot haar bevordering. Klaagster was ambtenaar en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing om haar bevordering naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) met ingang van 1 augustus 2013 te verplaatsen naar een latere datum, omdat zij meer dan 90 dagen arbeidsongeschikt was geweest. Het gerecht overwoog dat de verweerder een vaste gedragslijn hanteert met betrekking tot het verband tussen arbeidsongeschiktheid en de datum van bevordering. Het gerecht concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het functioneren van klaagster niet beoordeeld kon worden. Het bezwaar van klaagster werd ongegrond verklaard.

De procedure begon met een landsbesluit van 13 augustus 2018, waarbij klaagster met ingang van 1 augustus 2013 naar de rang van hoofdklerk werd bevorderd. Klaagster had bezwaar gemaakt op 26 september 2018, en de zaak werd behandeld op 15 april 2019. Het gerecht oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift na de termijn was ingediend, omdat zij tijdig kennis had genomen van de beschikking. Het gerecht benadrukte dat bevordering geen recht is, maar een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag, en dat de beoordeling van de verweerder terughoudend moest worden getoetst. Uiteindelijk werd het bezwaar ongegrond verklaard, en werd de beslissing van verweerder bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak van 27 mei 2019
Gaza nr. AUA201803052

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 13 augustus 2018, no. 5, (hierna: de bestreden beschikking) is klaagster met ingang van 1 augustus 2013 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) bevorderd.
Hiertegen heeft klaagster op 26 september 2018 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Op 22 oktober 2018 heeft klaagster een akte aanvullende gronden / wijziging petitum bij het gerecht ingediend.
Verweerder heeft geen contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 april 2019, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Uit de gedingstukken blijkt dat zij de beschikking op 11 september 2018 heeft ontvangen. Dit betekent dat het bezwaar wel is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
Feiten
2.1
Klaagster is ambtenaar in de functie van administratief medewerker bij het Bureau Trai Merdia.
2.2
Bij landsbesluit van 10 juli 2013, no. 22, is klaagster onder meer met ingang van 1 januari 2008 bevorderd naar schaal 4, dienstjaar 8.
2.3
Bij brief van 6 november 2013 heeft klaagster om een bevordering naar schaal 5 verzocht met ingang van 1 januari 2011.
2.4
Bij uitspraak van dit gerecht van 18 september 2017 is het bezwaar van klaagster tegen de bestreden (fictieve) weigering om op haar bevorderingsverzoek van 6 november 2013 te beslissen gegrond verklaard en is verweerder opgedragen om binnen drie maanden op het verzoek van klaagster te beschikken.
2.5
Bij bestreden beschikking is klaagster met ingang van 1 augustus 2013 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5) bevorderd.
3.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerders op goede gronden heeft geweigerd klaagster met ingang van 1 januari 2011 te bevorderen naar schaal 5 omdat klaagster in de beoordelingsperiode meer dan 90 dagen arbeidsongeschikt is geweest.
3.2
Bij de beoordeling stelt het gerecht voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerders na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
5.1
Klaagster stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking in strijd is met meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daartoe heeft zij - kort gezegd - aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheid te wijten is aan een medische behandeling en operatie in het buitenland en dat haar periode van arbeidsongeschiktheid geen verhindering mag vormen voor haar bevordering en ook geen grond oplevert om haar bevordering te vertragen.
5.2
Aan zijn beslissing klaagster met ingang van 1 augustus 2013 in plaats van 1 januari 2011 te bevorderen, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster gedurende haar beoordelingsperiode (1 januari 2008 tot 1 maart 2013) in totaal 143 kalenderdagen arbeidsongeschikt is geweest en dat “conform de hanterende gedragslijn bij bevorderingen geregeld in het arbeidsongeschikt beleid is onder anderen vastgesteld dat indien de ambtenaar arbeidsongeschikt is waardoor hij geen arbeid kan verrichten het bevorderingsmoment vertraagd kan worden”. Omdat klaagster meer dan 90 dagen arbeidsongeschikt is geweest, wordt de bevorderingsdatum verschoven naar 1 augustus 2013.
5.3
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het betrekken van de periode van arbeidsongeschiktheid bij het bepalen van de bevorderingsdatum gebaseerd is op artikel 4 van de BRA. Door de arbeidsongeschiktheid van klaagster kon haar functioneren in de betreffende periode niet worden beoordeeld. Met 90 dagen wordt niet gedoeld op 90 werkdagen maar op een periode van drie maanden.
6.1
Onder verwijzing naar de uitspraak van dit gerecht van 8 januari 2018, ECLI:NL:OGAACMB:2018:2, overweegt het gerecht dat verweerder inderdaad een vaste gedragslijn hanteert wat betreft het verband tussen arbeidsongeschiktheid en datum van bevordering. Evenals in genoemde uitspraak, ziet het gerecht in de voorliggende zaak geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het functioneren van klaagster niet beoordeeld kon worden.
6.2
Niet is in geschil dat verweerder overeenkomstig genoemde gedragslijn heeft besloten.
7. Van strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is niet gebleken.
8. Nu de door klager aangevoerde gronden niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden, is het bezwaar ongegrond.
9. Beslist wordt als volgt.

UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 27 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).