ECLI:NL:OGAACMB:2021:80

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
AUA202100343
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en de invloed van arbeidsongeschiktheid op de ingangsdatum

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit dat haar bevordering naar de rang van commies met drie maanden heeft uitgesteld. Klaagster, die sinds 1 maart 2018 als adjunct-commies eerste klasse werkzaam is, was het niet eens met de ingangsdatum van haar bevordering, die door verweerder was vastgesteld op 1 juni 2020, in plaats van de eerder voorgestelde datum van 1 maart 2020. Verweerder had deze beslissing genomen omdat klaagster gedurende de beoordelingsperiode van 1 maart 2018 tot 1 maart 2020 in totaal 96 dagen arbeidsongeschikt was geweest, waardoor verweerder zich niet in staat voelde om haar functioneren over die periode te beoordelen.

Klaagster voerde aan dat zij niet was geïnformeerd over het feit dat haar arbeidsongeschiktheid invloed zou hebben op de bevorderingsdatum en dat verweerder inbreuk had gemaakt op haar privacy door informatie over haar ziekteverzuim op te vragen bij de SVB. Het gerecht overwoog dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren te bevorderen discretionair is en dat het gerecht slechts terughoudend kan toetsen of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het gerecht concludeerde dat verweerder op goede gronden de bevorderingsdatum had verschoven en dat er geen sprake was van willekeur, ondanks het feit dat de gedragslijn niet expliciet was vastgelegd in beleid of circulaire.

Uiteindelijk verklaarde het gerecht het bezwaar van klaagster ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Beide partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.

Uitspraak

Uitspraak van 30 augustus 2021
AUA202100343 GAZA

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.M. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 12 januari 2021 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder klaagster met ingang van 1 juni 2020 bevorderd naar de rang van commies (schaal 8).
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klaagster op 8 februari 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 21 juni 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 juni 2021. Klaagster is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen. In de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (de Bezoldigingsregeling) zijn de betreffende regels vastgesteld.
1.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling zijn in de bij die regeling behorende bijlage B benoemings- en bevorderingseisen voor verschillende betrekkingen opgenomen.
1.3
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling dient een betrokkene, om in aanmerking te komen voor een benoeming tot ambtenaar, voor een bevordering of voor overgang naar een andere betrekking, aan de in artikel 4, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
1.4
Op grond van bijlage B (‘Benoemings- en bevorderingseisen ambtenaren’), onder II.C (‘commies’) van de Bezoldigingsregeling is voor de bevordering naar de rang van commies onder andere vereist dat de betrokkene reeds ten minste twee jaar dienst in de rang van adjunct-commies eerste klasse heeft volbracht.
Feiten
2.1
Klaagster is sinds 1 maart 2018 aangesteld in de rang van adjunct-commies eerste klasse en werkzaam bij het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS).
2.2
Op 25 augustus 2020 heeft het Departamento Recurso Humano geadviseerd klaagster per 1 juni 2020 te bevorderen naar de rang van commies (schaal 8) en niet per 1 maart 2020, zoals de directeur van DIMAS op 28 juli 2020 had voorgesteld.
Standpunten van partijen
3.1
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder klaagster per 1 juni 2020 bevorderd naar de rang van commies (schaal 8). Bij het bepalen van de ingangsdatum van deze bevordering heeft verweerder in aanmerking genomen dat klaagster gedurende de beoordelingsperiode van 1 maart 2018 tot 1 maart 2020 in totaal 96 dagen arbeidsongeschikt is geweest. Verweerder geeft aan zich over de periode waarin klaagster arbeidsongeschikt was geen oordeel over haar functioneren te kunnen vormen. Daarom heeft verweerder de ingangsdatum van de bevordering met 3 maanden verschoven en op 1 juni 2020 bepaald.
3.2
Klaagster kan zich met het bestreden landsbesluit niet verenigen en voert daar, kort samengevat en zakelijk weergegeven, tegen aan dat verweerder noch de bedrijfsarts haar heeft geïnformeerd over het feit dat haar arbeidsongeschiktheidsperiode van invloed zou kunnen zijn op de ingangsdatum van haar bevordering. Dit is volgens klaagster ook niet in beleid of een circulaire vastgelegd. Tevens stelt klaagster dat verweerder inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer door gegevens over haar ziekteverzuim op te vragen bij de SVB.
Beoordeling
4.1
Het gerecht stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden landsbesluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2
In geschil is of verweerder op goede gronden de bevorderingsdatum, wegens arbeidsongeschiktheid van klager, met drie maanden heeft opgeschoven naar 1 juni 2020.
4.3
Onder verwijzing naar de uitspraken van dit gerecht van 8 januari 2018, ECLI:NL:OGAACMB:2018:2, en van 27 mei 2019, ECLI:NL:OGAACMB:2019:47, overweegt het gerecht dat verweerder een vaste gedragslijn hanteert wat betreft het verband tussen arbeidsongeschiktheid en de datum van bevordering. Dat dit niet is vastgelegd in een beleid of circulaire, zoals door klaagster gesteld, betekent niet dat er sprake is van willekeur. Evenals in genoemde uitspraken ziet de ambtenarenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het functioneren van klaagster niet beoordeeld kon worden over de periode waarin zij arbeidsongeschikt was. Dat verweerder noch de bedrijfsarts klaagster heeft geïnformeerd over deze vaste gedragslijn, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.4
Nu klaagster gedurende de beoordelingsperiode in totaal 96 dagen arbeidsongeschikt is geweest, heeft verweerder de ingangsdatum van de bevordering op goede gronden met drie maanden kunnen verschuiven naar 1 juni 2020. Tevens heeft verweerder zich bij de bestreden beslissing kunnen baseren op het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen zoals die bij de SVB geregistreerd zijn. Hiermee heeft verweerder, anders dan door klaagster gesteld, geen inbreuk gemaakt op de privacy van klaagster, aangezien het informatie betreft die een werkgever noodzakelijkerwijs tot zijn beschikking moet hebben om een arbeidsrelatie te kunnen onderhouden.
5. Het bezwaar is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond
Aldus gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2021, in tegenwoordigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.