ECLI:NL:HR:2025:456

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
24/02026
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verschoningsrecht van een advocaat in relatie tot fiscale en strafrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2025 uitspraak gedaan over een beklag van een advocaat, die zich beroept op zijn verschoningsrecht met betrekking tot stukken die hij in een fiscale procedure heeft ingebracht. De klager, die rechtsbijstand verleende aan cliënten in een geschil met de Belastingdienst, had een tiendagenstuk en getuigenverklaringen ingediend. Deze stukken werden later door de Belastingdienst aan de FIOD en het Openbaar Ministerie verstrekt, wat leidde tot een strafrechtelijk onderzoek tegen zijn cliënten wegens overtredingen van de Wet op de kansspelen en witwassen. De Hoge Raad oordeelde dat het beklag van de klager niet-ontvankelijk was, omdat er geen sprake was van inbeslagneming van de stukken en het beklag niet kon strekken tot verwijdering van gegevens uit processtukken. De Hoge Raad maakte ook opmerkingen over de reikwijdte van het verschoningsrecht, waarbij werd benadrukt dat het inbrengen van gegevens in een fiscale procedure niet automatisch leidt tot prijsgeving van het verschoningsrecht in een latere strafprocedure. De uitspraak verduidelijkt de bescherming van het verschoningsrecht van advocaten en de voorwaarden waaronder dit recht kan worden ingeroepen in strafrechtelijke procedures.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/02026 Bv
Datum25 maart 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 september 2023, nummer RK 23/001199, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben C.J.M. Perraud en M. Prins, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op de ongegrondverklaring van het beklag ten aanzien van het tiendagenstuk, tot terugwijzing naar de rechtbank Oost-Brabant opdat de zaak op het bestaande beklag in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De raadslieden van de klager hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Waar het in deze zaak om gaat

2.1
De conclusie van de advocaat-generaal houdt over de achtergrond van deze zaak in:
“1.1 De klager is advocaat en heeft rechtsbijstand verleend aan cliënten in een geschil met de inspecteur van de Belastingdienst, dat is uitgemond in fiscale procedures. In dat verband heeft de klager een nader processtuk in de zin van artikel 8:58 Awb (een “tiendagenstuk”) opgesteld en op 25 oktober 2019 in de fiscale procedure bij het hof ingebracht. Het tiendagenstuk is gebaseerd op en bevat een opsomming van de inhoud van veertien ten overstaan van een notaris afgelegde getuigenverklaringen (...), die tevens als bijlage bij het tiendagenstuk zijn opgenomen. De klager is in het voortraject betrokken geweest bij het opstellen van conceptversies van de later, niet in aanwezigheid van de klager, bij de notaris afgelegde verklaringen.
1.2
Op 16 juni 2021 is de klager op de hoogte gekomen van een strafrechtelijk onderzoek genaamd ‘Milwaukee’, doordat hij door zijn in dat onderzoek als verdachten aangemerkte cliënten werd geïnformeerd over de doorzoekingen die in hun woonhuizen hadden plaatsgevonden. Bij verstrekking van processtukken in dat onderzoek is gebleken dat zich in het dossier van de FIOD en het Openbaar Ministerie stukken bevinden die door de klager als advocaat in voornoemde fiscale procedure zijn opgesteld en/of ingebracht en dat de verdenking (wegens overtreding van de Wet op de kansspelen en witwassen) jegens de cliënten van de klager (mede) op deze stukken is gestoeld. Uit die stukken wordt in de processen-verbaal van het strafdossier geciteerd. De klager heeft op 25 oktober 2021 per brief aan de betrokken rechters-commissarissen een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht met betrekking tot de stukken die door hem in het kader van de fiscale procedure zijn verstrekt aan de Belastingdienst en die zijn (door)verstrekt aan de FIOD/het openbaar ministerie. De klager heeft verzocht deze stukken, en de stukken waarin aan die stukken wordt gerefereerd, uit het dossier te verwijderen. Ondanks herhaalde verzoeken bleef een reactie van de rechters-commissarissen uit.”
2.2
De Hoge Raad komt hierna tot het oordeel dat het beklag niet-ontvankelijk is. In rechtsoverweging 5 gaat de Hoge Raad ten overvloede in op de vraag of de omstandigheid dat een advocaat een stuk waarover zijn verschoningsrecht zich uitstrekt, heeft ingebracht in een fiscale procedure tot gevolg heeft dat het verschoningsrecht ten aanzien van de betreffende gegevens wordt prijsgegeven in relatie tot een latere strafrechtelijke procedure.

3.De beschikkingen van de rechtbank en van de rechters-commissarissen

3.1
De klager heeft bij de rechtbank een klaagschrift ingediend waarin hij een beroep doet op het verschoningsrecht dat hem als advocaat toekomt ten aanzien van het “tiendagenstuk” en veertien daarbij gevoegde, bij een notaris afgelegde, verklaringen van getuigen (hierna: de getuigenverklaringen). Het klaagschrift strekt tot verwijdering van deze gegevens, en van alle citaten en verwijzingen daarnaar in de processen-verbaal, uit het procesdossier van de FIOD en van het openbaar ministerie.
3.2
De rechtbank heeft bij beschikking van 18 april 2023 onder meer overwogen:
“Inleiding
Het klaagschrift strekt, na instemming van partijen ter zitting van 4 april 2023, enkel nog tot opheffing van het gelegde beslag op en voortzetting van het gebruik van
• het “tiendagenstuk” dat als DOC-348 aan het dossier is toegevoegd;
• 14 verklaringen afgelegd bij de notaris die als DOC-054 t/m DOC-067 aan het dossier zijn toegevoegd,
en verwijdering daarvan uit het dossier.
(...)
Ingevolge artikel 134, eerste lid Sv wordt onder inbeslagneming verstaan: het onder zich nemen en houden van enig voorwerp ten behoeve van de strafvordering. Blijkens het aanvullende proces-verbaal van ambtshandelingen AMB-017 zijn de betreffende documenten door de Belastingdienst verstrekt aan de (directeur van de) FIOD onder toepassing van – naar de rechtbank begrijpt – artikel 43c, eerste lid, onder h, van de Uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake Rijksbelastingen 1994 (UAWR). Vast staat dat de betreffende documenten door de FIOD reeds zijn gebruikt bij het opstellen van aanvangsprocessen-verbaal AMB-001, -003 en -004 en dat de genoemde documenten/gegevens zich bevinden in het opsporingsdossier, zoals dat in zijn huidige, voorlopige vorm en omvang bestaat. De rechtbank is gelet op het voorgaande voorlopig van oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn beklag, teneinde van de rechtbank een oordeel te verkrijgen op grond van artikel 552a Sv.
Nu het daarbij gaat om documenten/gegevens waarop naar stelling van klager het verschoningsrecht van de advocaat rust, dient gelet op het bepaalde van artikel 98 Sv de rechter-commissaris te beoordelen of de documenten onder het verschoningsrecht van de advocaat vallen. De rechtbank zal een beslissing op het klaagschrift derhalve aanhouden en de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde de verzochte beoordeling op de voet van artikel 98 Sv te verrichten.”
3.3
De rechters-commissarissen hebben bij beschikking van 12 mei 2023 het beroep van de klager op het verschoningsrecht ten aanzien van het tiendagenstuk en de getuigenverklaringen afgewezen. Deze beschikking is, voor zover van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.4.
3.4
De rechtbank heeft bij beschikking van 29 september 2023 het beklag niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op de getuigenverklaringen, en het beklag ongegrond verklaard voor zover het ziet op het tiendagenstuk. De beschikking houdt onder meer in:
“Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van de bovengenoemde stukken. Klager verzoekt die stukken uit het strafdossier te verwijderen.
(...)
Oordeel ten gronde m.b.t. tiendagenstuk
Niet in geschil is dat het tiendagenstuk eerder in de fiscale procedure voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is ingebracht. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het verschoningsrecht van de advocaat geheel vervalt, door een stuk in te brengen in een (fiscale) procedure.
Klager beroept zich er onder verwijzing naar voornoemd Boeing-arrest van de Hoge Raad op dat door de Hoge Raad zou zijn overwogen dat ook in een geding het verschoningsrecht naar derden gewaarborgd dient te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is in de overweging van de Hoge Raad niet een dergelijke ruime uitleg te lezen. Het gaat in genoemd arrest over onderhandelingen tussen horizontale procespartijen, hetgeen een wezenlijk verschil is met de onderhavige zaak waarin het tiendagenstuk door klager aan een rechter is overgelegd om te betrekken in diens oordeel. In de passage in het Boeing-arrest [ECLI:NL:HR:2021:751] waarop door klager de nadruk is gelegd, overweegt de Hoge Raad dat stukken die ter kennis van een wederpartij zijn gebracht, ook in verband met een geding waarin een geheimhouder zijn bijstand heeft verleend, onder het verschoningsrecht blijven vallen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank evenwel iets anders dan stukken die door een procespartij
in het geding zijn gebracht, en dus niet enkel ter kennis van een wederpartij zijn gebracht, waarmee die stukken, zoals is overwogen, ook aan de rechter zijn voorgelegd en onderdeel zijn geworden van het dossier in een procedure in het publieke domein. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het tiendagenstuk door klager is vrijgegeven en klager met betrekking tot dat stuk geen beroep meer kan doen op het verschoningsrecht. De rechtbank verklaart het beklag van klager ongegrond voor zover het ziet op het tiendagenstuk.”

4.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beklag

4.1
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager als advocaat het tiendagenstuk en de daarbij gevoegde getuigenverklaringen heeft ingebracht in een fiscale procedure bij een hof. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het stuk vervolgens op grond van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: Uitvoeringsregeling AWR
)verstrekt aan de FIOD en het openbaar ministerie. Het stuk is daarna opgenomen in een dossier van de FIOD en het openbaar ministerie in een opsporingsonderzoek tegen cliënten van de klager.
4.2
Daaruit volgt dat geen sprake is van inbeslagneming van het stuk (vgl. artikel 134 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)). [1] Ook is geen sprake van het vorderen van de betreffende gegevens, als bedoeld in artikel 126nd Sv, of van een situatie die daarmee gelijk moet worden gesteld. [2] Artikel 552a Sv voorziet verder niet in de mogelijkheid van een beklag dat strekt tot verwijdering van gegevens uit de processtukken. [3]
4.3
Gelet op het vorenstaande had de rechtbank het beklag van de klager, ook voor zover het ziet op het tiendagenstuk, niet-ontvankelijk moeten verklaren. De Hoge Raad zal doen wat de rechtbank had moeten doen en het beklag in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

5.Opmerkingen over de reikwijdte en de bescherming van het verschoningsrecht

5.1
De Hoge Raad ziet aanleiding enkele opmerkingen te maken over de reikwijdte en de bescherming van het verschoningsrecht in gevallen als in deze zaak aan de orde, een kwestie die bijvoorbeeld van belang kan zijn als in een strafzaak met een beroep op dat verschoningsrecht het verweer wordt gevoerd dat de betreffende gegevens niet mogen worden gebruikt voor het bewijs.
5.2.1
Het verschoningsrecht ziet op de wetenschap die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de verschoningsgerechtigde. Dit betekent dat een advocaat alleen een verschoningsrecht toekomt met betrekking tot de wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, dat wil zeggen wat hem is toevertrouwd in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat (hierna ook: geprivilegieerde gegevens). [4] Het moet gaan om stukken en gegevens die een vertrouwelijk karakter hebben en die daarom voor derden verborgen moeten kunnen blijven. Dat vertrouwelijke karakter kan voortvloeien uit de aard van de betreffende informatie en uit het uitdrukkelijk uitgesproken dan wel aannemelijk te achten verlangen van de advocaat en van zijn cliënt. [5]
5.2.2
Het verschoningsrecht is niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook betreffende datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – zwaarder moet wegen dan de eerbiediging van het verschoningsrecht. [6]
5.3
Deze zaak wordt hierdoor gekenmerkt dat, zoals aan de orde kwam onder 4.1, de klager als advocaat, bij het verlenen van rechtsbijstand aan cliënten in een fiscale procedure, een processtuk heeft ingebracht bij het hof. De inspecteur van de Belastingdienst heeft dat stuk vervolgens op grond van artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR verstrekt aan de FIOD en het openbaar ministerie, waarna het stuk is opgenomen in een dossier van de FIOD en het openbaar ministerie in een opsporingsonderzoek tegen cliënten van de klager. De verdenking tegen die cliënten, wegens overtreding van de Wet op de kansspelen en witwassen, is mede op dat stuk gebaseerd. In zo’n geval geldt met betrekking tot de reikwijdte van en de rechtsbescherming ter zake van het verschoningsrecht van de advocaat het volgende.
5.4
De omstandigheid dat een advocaat een stuk waarin gegevens zijn opgenomen waarover zijn verschoningsrecht zich uitstrekt, heeft ingebracht in een fiscale procedure brengt niet met zich dat het verschoningsrecht ten aanzien van de betreffende gegevens wordt prijsgegeven in relatie tot een (mogelijk) latere strafrechtelijke procedure. [7] Dit geldt ook voor eventuele bijlagen die bij dat stuk zijn gevoegd en waarover het verschoningsrecht van de advocaat zich eveneens uitstrekt. Wel kan het inbrengen van die gegevens in de fiscale procedure ertoe leiden dat de belastingrechter de betreffende gegevens vermeldt in zijn uitspraak en dat die uitspraak openbaar wordt. In dat geval komt daarmee in zoverre het vertrouwelijke karakter te vervallen en komt de advocaat wat betreft de openbaar geworden gegevens geen beroep meer toe op zijn verschoningsrecht. Het is aan de belastingrechter om te beslissen welke gegevens hij al of niet in zijn uitspraak vermeldt. De omstandigheid dat op het in de fiscale procedure ingebrachte stuk een verschoningsrecht rust, brengt daarbij voor de belastingrechter geen beperking mee.
5.5
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat in een strafrechtelijke procedure het verschoningsrecht kan worden ingeroepen ten aanzien van de betreffende gegevens, tenzij aan die gegevens intussen het vertrouwelijke karakter is komen te ontvallen.
5.6
Aan het voorgaande doet niet af dat de inspecteur van de Belastingdienst in de onder artikel 43c lid 1 Uitvoeringsregeling AWR omschreven gevallen bevoegd is, al dan niet op verzoek van de FIOD of het openbaar ministerie, de in die bepaling bedoelde gegevens te verstrekken aan die met opsporing belaste autoriteiten. [8] De belangen die met het verschoningsrecht zijn gemoeid, maken het wel noodzakelijk dat de Belastingdienst, in samenspraak met de FIOD en het openbaar ministerie, doet wat nodig is om inbreuken op het verschoningsrecht zo veel mogelijk te voorkomen, zodra het redelijk vermoeden bestaat dat de gegevensuitwisseling (deels) geprivilegieerde gegevens betreft, zoals bedoeld onder 5.2.1. Hoewel de regeling van artikel 181 Sv niet specifiek daarop is toegesneden, verzet het stelsel van het Wetboek van Strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie, in samenspraak met de inspecteur van de Belastingdienst, voorafgaand aan de eventuele verstrekking van gegevens door de inspecteur van de Belastingdienst een vordering tot de rechter-commissaris richt tot het maken van een selectie tussen gegevens die wel en die niet onder het verschoningsrecht kunnen vallen. De officier van justitie is gehouden om zo’n vordering te doen als het redelijk vermoeden bestaat dat het (deels) geprivilegieerde gegevens betreft. [9] In dat geval brengt een redelijke wetstoepassing mee dat de verschoningsgerechtigde – behoudens klemmende redenen van onderzoeksbelang, bijvoorbeeld omdat het gaat om een heimelijk onderzoek tegen cliënten van de advocaat – in staat wordt gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht met betrekking tot de betreffende gegevens. Als het standpunt van de verschoningsgerechtigde over de vraag of het verschoningsrecht zich uitstrekt tot de betreffende gegevens niet wordt ingewonnen, moet in beginsel het oordeel worden ingewonnen van een gezaghebbend lid van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk Deken van de Orde van Advocaten of de Ringvoorzitter) dan wel een andere ter zake deskundige persoon.
Als en voor zover de rechter-commissaris oordeelt dat sprake is van gegevens die onder het verschoningsrecht vallen, blijft de verstrekking daarvan aan de FIOD en het openbaar ministerie achterwege. Tot zo’n verstrekking kan echter wel worden overgegaan als de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde, tot het oordeel komt dat sprake is van de onder 5.2.2 bedoelde zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt zwaarder moet wegen dan de eerbiediging van het verschoningsrecht.
5.7
Doet zich het geval voor – al dan niet als gevolg van het niet inschakelen van de rechter-commissaris op de manier die hiervoor is weergegeven – dat aan de FIOD en/of het openbaar ministerie gegevens zijn verstrekt die onder het verschoningsrecht van de advocaat vallen, dan kan het verschoningsrecht aan de orde komen in een verweer tegen het gebruik voor het bewijs van de betreffende gegevens. Op zo’n verweer zal de strafrechter beslissen overeenkomstig artikel 359a Sv. [10]

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het tiendagenstuk;
- verklaart het beklag in zoverre alsnog niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, de vice-president J.A.R. van Eijsden en de raadsheren A.L.J. van Strien, F.J.P. Lock en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 maart 2025.

Voetnoten

1.Artikel 134 lid 1 Sv luidt: “Onder inbeslagneming van eenig voorwerp wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp ten behoeve van de strafvordering.”
2.Vgl. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:857, rechtsoverweging 2.6, waaruit volgt dat voor de verstrekking van gegevens door de inspecteur van de Belastingdienst aan het openbaar ministerie op grond van artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR geen vordering als bedoeld in artikel 126nd Sv is vereist.
3.Vgl. HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2046, over een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv met het oog op de verwijdering van stukken uit een dossier na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting. Vgl. ook HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:781.
4.Vgl. HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0526, rechtsoverweging 5.3.3, HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3258, rechtsoverweging 3.3 en HR 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:375, rechtsoverweging 6.2.1.
5.HR 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:751 (Boeing-arrest), rechtsoverweging 5.2.2.
6.Vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066 (Notaris Maas), rechtsoverweging 3.6.
7.Vgl. HR 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:751 (Boeing-arrest), rechtsoverweging 5.2.2 met betrekking tot het verschoningsrecht in een fiscale zaak.
8.Vgl. over de bevoegdheid tot zo’n verstrekking HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:857, rechtsoverweging 2.6.
9.Vgl. HR 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:375, rechtsoverwegingen 6.5.1 en 6.6.7 met betrekking tot gevallen waarin het openbaar ministerie gegevens heeft gevorderd van een aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 126ng/ug Sv en HR 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:377, rechtsoverweging 2.3.4 met betrekking tot inbeslaggenomen voorwerpen en bij een doorzoeking van een plaats vastgelegde gegevens.
10.Vgl. HR 1 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1560, rechtsoverweging 3.4.5 en 3.5.