ECLI:NL:HR:2015:3258

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
15/00215
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot verschoning en corpora et instrumenta delicti in strafrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam. De zaak betreft beklag over de inbeslagname van documenten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar omkoping en heling. De klagers, bestaande uit een advocatenkantoor en bijbehorende advocaten, deden een beroep op hun verschoningsrecht met betrekking tot bepaalde inbeslaggenomen stukken. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat de klagers zich niet konden beroepen op dit verschoningsrecht, omdat de inbeslaggenomen stukken niet duidden op juridische dienstverlening aan een cliënt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de stukken in bijlage III niet onder het verschoningsrecht vallen, aangezien deze geen informatie bevatten die door een cliënt aan de klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de documenten in bijlage II als 'corpora et instrumenta delicti' kunnen worden aangemerkt, wat betekent dat deze onder het beslag kunnen blijven rusten. De Hoge Raad verwierp het beroep van de klagers en bevestigde de beslissing van de Rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de inbeslaggenomen documenten relevant waren voor de strafbare feiten waarvan de klagers verdacht werden.

Uitspraak

10 november 2015
Strafkamer
nr. S 15/00215 B
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 6 november 2014, nummers RK 14/2264; 14/2349; 14/2350; 14/2351; 14/2352; 14/2353; 14/2354; 14/2355, op de klaagschriften als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster 1], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[klaagster 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
[klaagster 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
[klager 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
[klaagster 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
[klaagster 6], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
[klaagster 7], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981 en
[klager 8], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de klagers. Namens hen heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Waar het in deze zaak over gaat

2.1.
Onder leiding van de Rechter-Commissaris heeft in de woning van [betrokkene 1] , en in de bedrijfsruimte van [A] (hierna: de stichting), waarvan [betrokkene 1] de enige bestuurder is, een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tegen [betrokkene 1] , een politieambtenaar, is de verdenking gerezen dat zij in de uitoefening van haar bediening vertrouwelijke politie-informatie heeft verstrekt aan (medewerkers van) een advocatenkantoor en daarvoor een gift of belofte heeft aangenomen in de vorm van drukwerk en digitale formulieren, besteld of betaald door het advocatenkantoor en bestemd voor de stichting. Tegen bij dit kantoor werkzame advocaten is de verdenking gerezen van 'actieve omkoping' en opzet- en schuldheling. In deze beklagprocedure hebben de klagers (het advocatenkantoor en bij dat kantoor werkzame advocaten) een beroep gedaan op hun (afgeleid) verschoningsrecht ten aanzien van bepaalde onder [betrokkene 1] en de stichting inbeslaggenomen stukken.
2.2.
De bestreden beschikking houdt onder het opschrift 'de verdenking jegens klagers' het volgende in:
"(...) [betrokkene 1] verstrekt in de uitoefening van haar bediening vertrouwelijke politie- informatie, zijnde registraties, aan advocatenkantoor [klaagster 1] te [vestigingsplaats] . Zij neemt daarvoor waarschijnlijk een gift of belofte aan of heeft deze aangenomen, in de vorm van drukwerk en/of digitale formulieren, betaald door [klaagster 1] . Dit drukwerk is kennelijk ten behoeve van haar [A] of [B] .
[klaagster 1] doet waarschijnlijk een gift of heeft dat gedaan of verleent een dienst of heeft deze verleend aan [betrokkene 1] , door het drukwerk en digitale formulier(en) van de [A] of [B] te betalen voor [betrokkene 1] , met het oogmerk haar te bewegen iets in strijd met haar ambtsbediening te doen of na te laten of dat deze gift het gevolg is van haar handelen in strijd met haar plicht. [klaagster 1] , c.q. de medewerker [betrokkene 2] en/of [klager 4] van dit advocatenkantoor, hebben opzettelijk goederen verworven waarvan zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat zij deze goederen door misdrijf verkregen hadden en zij daar een beroep of gewoonte van maken.
In het mailverkeer tussen [klaagster 1] en [betrokkene 1] werden berichten gezien die zouden duiden op het bestellen van drukwerk door het advocatenkantoor ten behoeve van de [A] .
(...)
2.4.
Bij de politie heeft [betrokkene 1] verklaard, kort gezegd, dat zij op verzoek van [klaagster 1] tegen betaling politie-informatie aan aldaar werkzame advocaten heeft verstrekt. Over de folders van de [A] heeft zij verklaard dat deze door [klaagster 1] zijn geregeld en betaald en dat dit gewoon een gift was. Tegenover de officieren van justitie mrs. N. Voorhuis en M. Dontje heeft zij verklaard, toen zij door hen als verdachte werd gehoord, dat zij nu denkt dat haar stichting een dekmantel was en dat als de stichting zou gaan lopen, zij ook aan [klaagster 1] cliënten zou kunnen aanleveren. Op de vraag welke giften [betrokkene 1] voor haar Stichting heeft ontvangen, heeft zij geantwoord dat [klager 4] de grote brochure en het draaiboek heeft geschreven, [klaagster 7] het contact voor de golfclinic was en dat [betrokkene 2] de contactpersoon is geweest voor de facturen, de brochures, de domeinnamen, de hosting van de website, de Kamer van Koophandel- kosten en ook de reclame op de auto.
(...)"
2.3.
De beschikking houdt voorts met betrekking tot de inbeslaggenomen documenten het volgende in:
"3.3. De klagers hebben de documenten tegen de inbeslagname waarvan hun klaagschriften zich richten, verdeeld in twee categorieën:
Categorie 'A': e-mails, brieven, facturen, notities en processen-verbaal met gegevens van letselschadecliënten, die niet zijn aan te merken als "corpora et instrumenta delicti". Deze documenten vallen onder het verschoningsrecht: het zijn (proces)stukken in een individuele zaak, die betrekking hebben op een cliënt.
Categorie 'C': gegevens met betrekking tot [betrokkene 1] c.q. de [A] (...). [betrokkene 1] was cliënte van klagers. Zij hebben [betrokkene 1] bijgestaan bij het oprichten van de [A] . Dit betrof diverse adviezen en werkzaamheden. Stukken en correspondentie betreffende deze werkzaamheden vallen per definitie onder het verschoningsrecht."
2.4.
De Rechtbank heeft aan haar beschikking drie bijlagen gehecht, te weten: bijlage I - aangepaste Documentenlijst opgemaakt namens klagers gedurende raadkamerzitting; bijlage II - corpora et instrument delicti; en bijlage III - geen verschoningsgerechtigde stukken. Elk van deze bijlagen bevat zowel documenten van de A-categorie als documenten van de C-categorie.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat de documenten genoemd in bijlage III bij de bestreden beschikking niet kunnen worden aangemerkt als 'informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd' en het beklag voor zover het op die stukken betrekking heeft, daarom ongegrond is.
3.2.
De bestreden beschikking houdt - voor zover voor de beoordeling van dit middel van belang - het volgende in:
"5.5.1. De rechtbank is van oordeel dat de overige door klagers op de Documentenlijst genoemde documenten (voor de duidelijkheid weergegeven in de aan deze beschikking als bijlage III gehechte lijst) niet onder het verschoningsrecht van klagers vallen nu het telkens niet gaat om informatie die door een cliënt aan klagers in hun hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Een aantal stukken bevat, louter informatie zonder dat er een kenbaar verband met klagers is. Het gaat hier bijvoorbeeld om een bij [betrokkene 1] aangetroffen folder van [betrokkene 1] of stukken zonder naamsvermelding of stukken van/over derden. De stukken betreffende het drukken van folders, een golfclinic en sponsoring hebben betrekking op werkzaamheden die niet kunnen worden gerekend tot de juridische dienstverlening/taak- en beroepsuitoefening van een advocaat. De in deze stukken vervatte informatie kan dan ook niet worden aangemerkt als informatie die aan een vertrouwenspersoon in diens hoedanigheid is toevertrouwd.
5.5.2.
Ook ten aanzien van deze stukken zal het beklag ongegrond worden verklaard."
3.3.
Ingevolge art. 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, zich in rechte op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Het gaat daarbij om de wetenschap die een verschoningsgerechtigde heeft verkregen in de uitoefening van zijn beroep. Een advocaat komt daarom alleen een verschoningsrecht toe in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat.
In de overwegingen van de Rechtbank ligt besloten dat de in bijlage III vermelde stukken niet duiden op zo een dienstverlening en de klagers zich met betrekking tot die stukken daarom niet op een verschoningsrecht kunnen beroepen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is, in aanmerking genomen de in de bestreden beschikking onder 2.4 weergegeven verklaring van [betrokkene 1] met betrekking tot die stukken, ook niet onbegrijpelijk.
3.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van de Rechtbank dat de documenten genoemd in Bijlage II bij de bestreden beschikking 'corpora et instrumenta delicti' zijn, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.
4.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van dit middel van belang, het volgende in:
"5.4.1. De rechtbank stelt voorop dat bij de doorzoeking van de woning en het kantoor van [betrokkene 1] een aantal brieven en geschriften is aangetroffen dat in beginsel zou kunnen vallen onder het verschoningsrecht van klagers. Het betreft brieven op het briefpapier van [klaagster 1] en brieven gericht aan (een advocaat van) [klaagster 1] en e-mails afkomstig van of verstuurd naar een e-mailadres met de extensie [klaagster 1] .nl en waarin in een enkel geval "vertrouwelijk" staat vermeld.
5.4.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de hiervoor onder 2 omschreven verdenking jegens klagers, deze documenten (voor de duidelijkheid weergegeven in de aan deze beschikking gehechte bijlage II) zogenaamde corpora et instrumenta delicti zijn en derhalve onder het beslag kunnen blijven rusten. Het gaat immers om stukken die zien op door klagers aan [betrokkene 1] verleende diensten in verband met [A] of [B] .
5.4.3.
Ten aanzien van deze stukken zal het beklag ongegrond worden verklaard."
4.3.
In haar overwegingen heeft de Rechtbank als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat de bedoelde documenten voorwerp van de strafbare feiten waarvan de klagers worden verdacht - kort gezegd: omkoping en heling - uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
Van de stukken vermeld in bijlage II heeft de Rechtbank, die van de documenten kennis heeft genomen, vastgesteld dat daaruit kan blijken van door de klagers aan [betrokkene 1] en/of haar als dekmantel gebruikte [A] of [B] verleende diensten, verstrekte giften of gedane beloften met het oog op de schending van haar ambtsgeheim. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.

5.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2015.