ECLI:NL:HR:2012:BU2046

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00050 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een cassatieberoep inzake onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de klaagster, die in detentie zat ten tijde van de aanzegging. De klaagster had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin zij verzocht om teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen en om te bepalen dat er geen kennis mocht worden genomen van gegevens die uit deze voorwerpen waren verkregen. De Hoge Raad oordeelt dat de wet geen bepaling kent die de zittingsrechter bevoegd verklaart om bewijsmateriaal dat als onrechtmatig is verkregen, uit het dossier te verwijderen. Dit betekent dat de klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in haar beroep. De Hoge Raad bevestigt de beslissing van het Hof, dat de klaagster niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag, en stelt dat de middelen van cassatie buiten bespreking moeten blijven. De uitspraak is gedaan op 17 januari 2012, na een eerdere beslissing van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 1 december 2010 had geoordeeld over het klaagschrift van de klaagster. De zaak betreft de inbeslagname van goederen tijdens doorzoekingen in de woning van de klaagster in oktober 2008 en haar aanhouding in januari 2009. De Hoge Raad benadrukt dat er geen wettelijke basis is voor het verwijderen van stukken uit het procesdossier na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting.

Uitspraak

17 januari 2012
Strafkamer
nr. S 11/00050 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden van 1 december 2010, RK 24/000690-10, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Amerswiel" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het ingestelde cassatieberoep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Tijdens een doorzoeking in de woning van de klaagster op respectievelijk 20, 21, 22 en 27 oktober 2008 en bij de aanhouding van de klaagster op 7 januari 2009 is een groot aantal goederen, waaronder diverse gegevensdragers, inbeslaggenomen. De Rechtbank heeft bij het vonnis van 9 juli 2009 in de strafzaak tegen de klaagster beslist dat de inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbenden. Tegen dit vonnis is door de klaagster hoger beroep ingesteld op 9 juli 2009. Niet alle inbeslaggenomen voorwerpen zijn teruggegeven. De klaagster heeft op 17 september 2010 een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen dan wel tot een verbod tot inhoudelijke kennisneming en/of gebruik van de op de gegevensdragers opgeslagen gegevens, zulks op de grond dat die inbeslagneming bij gebreke van een wettelijke bevoegdheid daartoe onrechtmatig was.
2.1.2. Het Hof heeft het beklag deels gegrond verklaard met last tot teruggave van de in het klaagschrift genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, voor zover deze nog niet waren teruggegeven, aan de zoon van de klaagster. Voor het overige heeft het Hof de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag. Met betrekking tot die niet-ontvankelijkverklaring heeft het Hof het volgende overwogen:
"Daarnaast heeft klaagster verzocht om te bepalen dat geen kennis mag worden genomen van de gegevens die verkregen zijn uit de in beslag genomen voorwerpen. Deze klacht komt erop neer dat reeds aan het procesdossier gevoegde stukken, waarvan de rechtbank bij de berechting in eerste aanleg kennis heeft genomen, uit het procesdossier zouden moeten worden verwijderd. Het is aan de zittingsrechter in hoger beroep voorbehouden om te bepalen of van deze gegevens gebruik mag worden gemaakt bij de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering."
2.1.3. Het cassatieberoep is kennelijk niet gericht tegen de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het beklag.
2.2. De wet kent geen bepaling die de zittingsrechter bevoegd verklaart bewijsmateriaal dat naar zijn oordeel onrechtmatig is verkregen, alsnog uit het dossier te doen verwijderen (vgl. HR 20 april 2010, LJN BK3369, NJ 2011/222). Evenmin kent de wet een bepaling die het in art. 552a Sv bedoelde gerecht bevoegd verklaart om na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting stukken die bij het procesdossier zijn gevoegd, alsnog uit het dossier te doen verwijderen of te bepalen dat van die stukken geen kennis mag worden genomen dan wel dat daarvan bij de beantwoording van de vragen van de art. 348 en 350 Sv geen gebruik mag worden gemaakt.
2.3. Het Hof heeft de klaagster dus in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag. Dat brengt mee dat de klaagster niet kan worden ontvangen in het tegen die beslissing gerichte cassatieberoep en dat de middelen buiten bespreking moeten blijven.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2012.