In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in rov. 3.3-3.35 van de bestreden beschikking. Deze komen, samengevat, op het volgende neer.
(i) De werknemer is per 1 januari 2021 in dienst getreden bij de Omgevingsdienst in de functie van juridisch adviseur toezicht & handhaving / medewerker beleidsuitvoering. De werknemer was ook actief, onder meer als lid, voor de ondernemingsraad.
(ii) In gesprekken tussen de werknemer en diens leidinggevende in november 2021 en februari 2022 heeft de leidinggevende het functioneren van de werknemer ter discussie gesteld.
(iii) De werknemer heeft tijdens het gesprek in februari 2022, en later per e-mail, aangekondigd klachten te zullen indienen tegen twee werknemers (leden van een werkgroep) van de Omgevingsdienst, omdat zij zich jegens hem schuldig zouden hebben gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag en de gedragscode van de Omgevingsdienst zouden hebben overtreden.
(iv) In het voorjaar van 2022 heeft de werknemer verschillende klachten ingediend tegen werknemers van de Omgevingsdienst, onder wie de twee leden van de werkgroep. Ook liet hij weten te overwegen aangifte te doen bij de politie. De werknemer is niet ingegaan op verzoeken van de Omgevingsdienst in die periode om in gesprek te gaan, onder andere om te komen tot een oplossing voor de ontstane situatie.
(v) Bij brief van 5 juli 2022 heeft de advocaat van de Omgevingsdienst aan de werknemer meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang was geschorst en dat hem de toegang tot de gebouwen en de systemen werd ontzegd. Na bezwaar daartegen van de werknemer heeft de Omgevingsdienst verduidelijkt dat de schorsing geen betrekking heeft op het werk voor de ondernemingsraad.
(vi) Op 6 juli 2022 publiceerde een regionaal dagblad een artikel over “een angstcultuur en gesjoemel met regels en geld” bij de Omgevingsdienst. Daarin stond ook dat medewerkers van de Omgevingsdienst een melding hadden gedaan bij het Huis voor Klokkenluiders (hierna: HvK).
(vii) Op 15 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de werknemer en de Omgevingsdienst en hun advocaten. Diezelfde dag heeft het HvK de Omgevingsdienst in kennis gesteld van een op 13 april 2022 ontvangen melding over “een mogelijke (schijn van) belangenverstrengeling bij de inhuur van personeel door de Omgevingsdienst, een onjuiste voorstelling van zaken daarover alsook het niet naleven van eventueel van toepassing zijnde aanbestedingsregelgeving”.
(viii) In oktober 2022 heeft een mediator een rapport uitgebracht, waarin hij onder meer concludeert dat het noch wenselijk noch mogelijk is dat de werknemer terugkeert bij de Omgevingsdienst, omdat de aangerichte schade als gevolg van door hem ingezette acties dan wel procedures daarvoor te groot is. Volgens de deskundige aan wie de werknemer het rapport voor contra-expertise heeft voorgelegd, kan aan het rapport geen waarde worden toegekend omdat de gevolgde procedure niet juist zou zijn en de inhoud strijdig zou zijn met algemene beginselen van de onderzoeksmethodologie.
(ix) In november 2022 heeft de Omgevingsdienst tegen de werknemer gezegd
de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. De Omgevingsdienst heeft daartoe een voorstel gedaan, dat de werknemer heeft afgeslagen.
(x) Eind november 2022 heeft de werknemer een verzoek op grond van de Wet open overheid ingediend bij de Omgevingsdienst, waarin hij ook een beroep heeft gedaan op de ‘Regeling melden vermoeden misstand [de Omgevingsdienst]’ en kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn klachten tegen de twee leden van de werkgroep zou uitbreiden naar alle leden van de werkgroep.
(xi) Op 1 december 2022 heeft het openbaar ministerie de Omgevingsdienst in kennis gesteld van een door de werknemer gedane aangifte tegen een van de leden van de werkgroep. De werknemer verdacht deze medewerker ervan zichzelf met gemeenschapsgeld te hebben verrijkt door personeelsleden van de eigen eenmanszaak in te huren voor de Omgevingsdienst. Ook schreef het openbaar ministerie dat de werknemer ‘de casus’ zou hebben gemeld bij het HvK.
(xii) Op 22 december 2022 heeft de Omgevingsdienst tegen de werknemer een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
(xiii) In januari 2023 heeft het HvK aan de werknemer laten weten dat op basis van zijn informatie sprake is van een vermoeden van een misstand als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder d, Wet Huis voor klokkenluiders (oud) en hem gewezen op het benadelingsverbod van art. 7:658c (oud) BW.
(xiv) In december 2023 heeft het HvK zijn onderzoeksrapport gepubliceerd. De conclusie daarvan luidt kort gezegd dat bij de Omgevingsdienst sprake was van een misstand door belangenverstrengeling bij inhuur van personeel, waarbij bovendien aanbestedingsregels zijn overtreden en integriteitsverklaringen ontbraken.