ECLI:NL:HR:2021:1666

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20/02761
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvermoeden bij consumentenkoop en tegendeelbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een koopovereenkomst van een paard. De eiser, [eiser], heeft tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie ingesteld, nadat het hof het vonnis van de kantonrechter had bekrachtigd. De kern van de zaak draait om de vraag of het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW, dat geldt bij consumentenkoop, weerlegd kan worden door de verkoper, in dit geval [eiser]. De Hoge Raad oordeelt dat het bewijsvermoeden weerlegbaar is, maar dat de verkoper niet alleen het vermoeden hoeft te ontzenuwen, maar ook moet bewijzen dat het gebrek aan overeenstemming tussen het verkochte en de overeenkomst het gevolg is van een omstandigheid die zich na de aflevering heeft voorgedaan. Dit oordeel is in lijn met de Europese richtlijn consumentenkoop. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en legt de kosten van het geding bij de eiser.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/02761
Datum5 november 2021
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster],
advocaat: M.J. van Basten Batenburg.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 5272702 \ CV EXPL 16-6274 van de rechtbank Noord-Holland van 23 augustus 2017, 29 november 2017, 16 januari 2019 en 17 april 2019;
het arrest in de zaak 200.263.370/01 van het gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2020.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [verweerster] mede door M. van Tiel.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 4 december 2015 heeft [verweerster] een paard gekocht voor € 6.000,-- en geleverd gekregen. Dit paard was eigendom van [eiser] en was gestald bij [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]).
(ii) Voorafgaand aan de koop heeft [verweerster] een klinische en röntgenologische keuring van het paard laten plaatsvinden. De conclusie van de keuring was: “klinisch en röntgenologisch geen significante bevindingen”.
(iii) [verweerster] heeft het paard op 8 januari 2016 door een dierenarts laten onderzoeken, omdat het paard bewegingsproblemen had. Deze dierenarts heeft geconcludeerd: “Diagnose: Osteo-artrose kroongewricht. Cyste distale metarsus. Elongatie tussenpees. Advies/therapie: de gevonden afwijkingen geven aan dat het paard niet geschikt is als sportpaard. De afwijkingen op de röntgenfoto’s zijn te antedateren tot voor de aankoop
.
(iv) [verweerster] heeft [eiser] en [betrokkene 1] aansprakelijk gesteld. Zij hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.
(v) Het paard is op 3 juli 2017 overleden.
2.2
[verweerster] vordert in deze procedure ontbinding, althans vernietiging van de koopovereenkomst en betaling van € 1.500,-- (de koopsom minus hetgeen haar verzekeraar heeft uitbetaald) en € 8.087,65 (schadevergoeding).
De kantonrechter heeft de overeenkomst ontbonden, [eiser] veroordeeld tot betaling van € 1.500,--, en € 7.003,32 aan schadevergoeding toegewezen. De kantonrechter heeft de vorderingen jegens [betrokkene 1] afgewezen.
2.3
Het hof [1] heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“3.6.4. Bij de behandeling van grief 3 heeft het hof geoordeeld dat de overeenkomst een consumentenkoop is in de zin van art. 7:5 lid 1 BW. Op grond van art. 7:18 lid 2 BW wordt bij een consumentenkoop vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet. Het paard is op 4 december 2015 afgeleverd. Enkele weken later, maar uiterlijk op 8 januari 2016, dus in ieder geval binnen zes maanden na voormelde aflevering, is gebleken dat het paard kreupel was en (dus) geen sportpaard terwijl de koop van een sportpaard was overeengekomen. Bij gebreke van aanknopingspunten voor de toepasselijkheid van de in art. 7:18 lid 2 BW (slot) neergelegde uitzonderingssituatie wordt op grond van het voorgaande vermoed dat het paard bij de aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde.
3.6.5.
Het in art. 7:18 lid 2 BW omschreven bewijsvermoeden is weerlegbaar. Anders dan [eiser] betoogt is daartoe evenwel niet voldoende dat hij dit vermoeden ontzenuwt, dat wil zeggen tegenbewijs levert, maar dient hij rechtens genoegzaam te bewijzen dat het gebrek aan overeenstemming tussen het verkochte en de overeenkomst het gevolg is van of zijn oorsprong vindt in een omstandigheid die zich na de aflevering van de zaak heeft voorgedaan (Hof van Justitie, 4 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:357). [eiser] heeft aldus de volledige bewijslast en moet (zoals dat in gevallen als deze wel wordt genoemd) het tegendeelbewijs leveren. (…)”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 3 van het middel richt zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.6.5) dat [eiser] tegendeelbewijs in plaats van tegenbewijs dient te leveren om het in art. 7:18 lid 2 BW neergelegde vermoeden te weerleggen.
3.2
Art. 7:18 lid 2 BW vormt de implementatie van art. 5 lid 3 Richtlijn consumentenkoop [2] en moet dan ook richtlijnconform worden uitgelegd. Art. 5 lid 3 Richtlijn consumentenkoop bepaalt dat het daar bedoelde vermoeden geldt “tot bewijs van het tegendeel”. Voor de toepassing van art. 7:18 lid 2 BW betekent dit dat van de kant van de verkoper tegendeelbewijs vereist is. Dit vindt bevestiging in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Faber/Hazet Ochten. [3] Hierin is overwogen dat wanneer het vermoeden van art. 5 lid 3 Richtlijn consumentenkoop geldt, de verkoper moet “bewijzen dat het gebrek (…) niet bestond bij de aflevering van de goederen”. Uit het voorgaande volgt dat de verkoper niet kan volstaan met het ontzenuwen van het bewijsvermoeden van art. 7:18 lid 2 BW. Gelet op de verplichting tot richtlijnconforme uitleg doet aan het vorenstaande niet af dat in de wetsgeschiedenis van art. 7:18 lid 2 BW steun is te vinden voor de door het onderdeel bepleite, andersluidende uitleg van die bepaling. [4]
Het oordeel van het hof is dus juist. Het onderdeel faalt.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 415,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
5 november 2021.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 9 juni 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1508.
2.Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumentengoederen, PbEG 1999, L 171/12.
3.HvJEU 4 juni 2015, zaak C-497/13, ECLI:EU:C:2015:357.
4.Zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.30.