ECLI:NL:HR:2017:2806

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
17/04433
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking van de vice-president in cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van vice-president C.A. Streefkerk, ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckinck Kool. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van een cassatieprocedure met rolnummer 16/03190. Verzoeker was op de hoogte gesteld van de datum van de uitspraak in die zaak, waarbij Streefkerk de voorzitter was. Het verzoekschrift tot wraking was op 13 juli 2017 ingediend, maar de vice-president heeft schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten. Tijdens de zitting op 16 oktober 2017 heeft mr. Schuckinck Kool het verzoek mondeling toegelicht, waarbij hij ook inging op de schriftelijke reactie van Streefkerk.

De Hoge Raad heeft in zijn beslissing benadrukt dat in cassatie partijen vertegenwoordigd moeten worden door een advocaat bij de Hoge Raad. Het verzoekschrift was ondertekend door Schuckinck Kool, maar zijn aantekening als advocaat was per 24 juni 2017 doorgehaald. De Hoge Raad oordeelde dat het indienen van een wrakingsverzoek niet kan worden gelijkgesteld aan het indienen van een Borgersbrief, en dat verzoeker het verzoek niet zelf had kunnen indienen. De wet staat niet toe dat een zaak verder wordt behandeld door een advocaat die zijn aantekening heeft verloren. De Hoge Raad concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om wraking, omdat er geen andere advocaat bij de Hoge Raad was aangesteld na het doorhalen van Schuckinck Kool.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Vierde Kamer
Nr. 17/04433
3 november 2017
Beslissing
van de Vierde Kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek om wraking van het hierna te noemen lid van de Hoge Raad, ingediend door
[verzoeker]te
[woonplaats], verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker
,vertegenwoordigd door mr Schuckinck Kool als advocaat bij de Hoge Raad, heeft beroep in cassatie ingesteld in een zaak die bij de Eerste Kamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 16/03190. Verzoeker is in kennis gesteld van de datum waarop in die zaak uitspraak zal worden gedaan, waarbij is meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen onder voorzitterschap van de vice-president C.A. Streefkerk.
1.2.
Bij op 13 juli 2017 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft mr Schuckink Kool namens verzoeker de wraking verzocht van de vice-president C.A. Streefkerk. Deze heeft schriftelijk doen weten niet in de wraking te berusten.
1.3.
Ter zitting van de Hoge Raad op 16 oktober 2017 heeft mr Schuckinck Kool het wrakingsverzoek mondeling toegelicht, waarbij hij ook is ingegaan op de in 1.2 bedoelde schriftelijke reactie van mr Streefkerk.

2.De ontvankelijkheid

2.1.
In cassatie geldt dat de partijen in burgerlijke gedingen vertegenwoordigd moeten worden door een door hen aan te wijzen advocaat bij de Hoge Raad (vgl. de art. 407, derde lid, 409, eerste lid, 416, 426a, eerste lid, en 426b, derde lid, Rv).
2.2.
Het verzoekschrift is ondertekend door M.A.R. Schuckinck Kool, en is gedateerd op 13 juli 2007. Voor die tijd, per 24 juni 2017, was diens aantekening als advocaat bij de Hoge Raad doorgehaald.
2.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is namens verzoeker betoogd
- dat het indienen van een dergelijk verzoek op één lijn kan worden gesteld met het indienen van een zogenoemde Borgersbrief, terwijl de Hoge Raad ook kennis neemt van Borgersbrieven die zijn ingediend door advocaten die op dat moment niet (meer) kunnen optreden in de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad, en
- dat verzoeker het wrakingsverzoek ook zelf had kunnen indienen.
2.4.
Het in 2.3 bedoelde betoog mist in beide onderdelen doel. De wet versterking cassatierechtspraak (Stb. 2012/116) maakt het niet mogelijk dat een zaak die aanhangig is gemaakt door een advocaat bij de Hoge Raad, verder door die advocaat wordt behandeld nadat deze de aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’ heeft verloren (zie HR 5 juli 2016, nr. 16/02744, ECLI:NL:HR:2016:1389, NJ 2016/359). Bij wijze van uitzondering maakt de wet het mogelijk dat het geven van een mondelinge of schriftelijke toelichting of het indienen van een Borgersbrief, op geldige wijze plaatsvindt door een andere dan de reeds aangewezen advocaat bij de Hoge Raad (zie de art. 417 en 428, derde lid, Rv). Die andere advocaat behoeft geen advocaat bij de Hoge Raad te zijn (vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32 612, nr. 3, blz. 19). Deze mogelijkheid bestaat echter alleen indien zich in de desbetreffende zaak een advocaat bij de Hoge Raad heeft gesteld. In de zaak met rolnummer 16/03190 heeft zich, nadat de aantekening van mr Schuckinck Kool als advocaat bij de Hoge Raad was doorgehaald, geen andere advocaat met die hoedanigheid gesteld. Bovendien maakt de wet met betrekking tot het doen van een verzoek om wraking geen (vergelijkbare) uitzondering op de verplichte procesvertegenwoordiging in cassatie door een advocaat bij de Hoge Raad.
2.5.
Het voorgaande brengt mee dat als volgt dient te worden beslist.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het door hem in de zaak met rolnummer 16/03190 gedane verzoek om wraking.
Deze beslissing is gegeven door de president M.W.C. Feteris, de vice-president W.A.M. van Schendel en de raadsheren E.N. Punt, J. Wortel en V. van den Brink, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
3 november 2017.