In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van vice-president C.A. Streefkerk, ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckinck Kool. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van een cassatieprocedure met rolnummer 16/03190. Verzoeker was op de hoogte gesteld van de datum van de uitspraak in die zaak, waarbij Streefkerk de voorzitter was. Het verzoekschrift tot wraking was op 13 juli 2017 ingediend, maar de vice-president heeft schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten. Tijdens de zitting op 16 oktober 2017 heeft mr. Schuckinck Kool het verzoek mondeling toegelicht, waarbij hij ook inging op de schriftelijke reactie van Streefkerk.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing benadrukt dat in cassatie partijen vertegenwoordigd moeten worden door een advocaat bij de Hoge Raad. Het verzoekschrift was ondertekend door Schuckinck Kool, maar zijn aantekening als advocaat was per 24 juni 2017 doorgehaald. De Hoge Raad oordeelde dat het indienen van een wrakingsverzoek niet kan worden gelijkgesteld aan het indienen van een Borgersbrief, en dat verzoeker het verzoek niet zelf had kunnen indienen. De wet staat niet toe dat een zaak verder wordt behandeld door een advocaat die zijn aantekening heeft verloren. De Hoge Raad concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om wraking, omdat er geen andere advocaat bij de Hoge Raad was aangesteld na het doorhalen van Schuckinck Kool.