Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging voor betrokkene, die eerder een zorgmachtiging had gekregen van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 25 oktober 2024, waarin de rechtbank werd teruggewezen na vernietiging van haar beschikking van 3 januari 2024. De rechtbank had toen geoordeeld dat de medische verklaring, die was opgesteld door een psychiater, gebreken vertoonde. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank bij de beoordeling van de zorgmachtiging gebonden was aan haar eerdere beslissing dat de medische verklaring niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank had in haar nieuwe beoordeling niet mogen vaststellen of de medische verklaring daadwerkelijk een gebrek had. De Hoge Raad heeft het verzoek tot het verlenen van de zorgmachtiging voor de periode van 3 januari 2024 tot en met 3 februari 2024 afgewezen, omdat er onvoldoende grond was voor het verlenen van de machtiging op het moment van de eerdere beslissing. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van medische verklaringen in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).