ECLI:NL:HR:2025:1211
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de samenhang tussen onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] B.V. tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Westland. De zaak betreft de vraag of twee onroerende zaken, gelegen op meer dan twee kilometer afstand van elkaar, als een samenstel van eigendommen kunnen worden aangemerkt volgens artikel 16, aanhef en letter d, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door E. Staas, had eerder een beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 18 januari 2023 had geoordeeld dat de onroerende zaken geen samenstel van eigendommen vormden. Het Hof had vastgesteld dat de onroerende zaken, hoewel ze beide in gebruik zijn voor de glastuinbouw, niet onderling verbonden zijn en afzonderlijk van elkaar kunnen worden gebruikt en verkocht. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de afstand en de afwezigheid van fysieke verbindingen tussen de onroerende zaken, samen met de operationele onafhankelijkheid, voldoende waren om te concluderen dat er geen sprake was van een samenstel van eigendommen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.