ECLI:NL:GHSHE:2021:4327

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
BKDH-21/00246 tm BKDH-21/00248, BKDH-21/00250 tm BKDH-21/00255 en BKDH-21/00996
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen BPM en gebruik koerslijsten voor belastingheffing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor elf auto’s. De Rechtbank had eerder de naheffingsaanslagen verminderd en de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. De belanghebbende heeft in hoger beroep de herleidingsmethode voor de berekening van de BPM betwist, evenals het gebruik van koerslijsten van XRAY voor de waardebepaling van de auto’s. Het Hof heeft de herleidingsmethode van belanghebbende verworpen, verwijzend naar het wettelijke systeem van de Wet BPM en eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Het Hof oordeelt dat de BPM van een in te voeren gebruikte auto moet worden berekend op basis van de handelsinkoopwaarde van vergelijkbare auto’s in Nederland, en dat de herleidingsmethode niet in overeenstemming is met de wet. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de koerslijsten die door belanghebbende zijn ingediend niet voldoen aan de vereisten voor gebruik in de BPM-berekening. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraken van de Rechtbank zijn bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘S-HERTOGENBOSCH

Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-21/00246 tot en met 21/00248, 21/00250 tot en met 21/00255 en 21/00996

Uitspraak van 22 december 2021

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 16 februari 2021, nummers BRE 18/746 en 18/7728 tot en met 18/7730, en van 9 maart 2021, nummers BRE 18/7161 en 18/7163 tot en met 18/7165 en BRE 18/7675 tot en met 18/7677.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn vijf naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd voor in totaal elf auto’s. Bij iedere naheffingsaanslag is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen verminderd. De Inspecteur heeft de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en proceskostenvergoedingen toegekend.
1.3.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. Van belanghebbende is griffierecht geheven. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend. De Rechtbank heeft de zaken in vijf uitspraken beoordeeld.
1.3.2.
In de uitspraak van 16 februari 2021, nummers 18/746 en 18/7728 tot en met 18/7730 heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.248;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 893;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.607;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.425;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338 aan
haar vergoedt.”
1.3.3.
In de uitspraak van 9 maart 2021, nummer BRE 18/7161, heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.726;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 517;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.983;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.068;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan
haar vergoedt.”
1.3.4.
In de uitspraak van 9 maart 2021, nummer BRE 18/7163, heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 42;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 667;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.833;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.068;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan
haar vergoedt.
1.3.5.
In de uitspraak van 9 maart 2021, nummers BRE 18/7164, 18/7675 en 18/7676, heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.920;
  • vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 517;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.983;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.068;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan
haar vergoedt.”
1.3.6.
In de uitspraak van 9 maart 2021, nummers BRE 18/7165 en 18/7677, heeft de Rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing met betrekking
tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.171;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig,
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€.517;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.983;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.068;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan
haar vergoedt.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is griffierecht geheven. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend. Tot de gedingstukken behoren voorts bestanden met een videofilm.
1.5.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 28 oktober 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft aangifte bpm gedaan voor de elf in geschil zijnde auto’s. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de aangiften de naheffingsaanslagen en de beschikkingen opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft over de herleidingsmethode, het gebruik van de koerslijsten van XRAY en de opvolgende uitvoer het volgende overwogen (de voetnoten zijn niet opgenomen):

Geschilpunt 1: herleidingmethode (auto 1 tot en met 4)
2.6.
Belanghebbende bepleit ook in deze zaken primair toepassing van de
herleidingmethode voor de heffing van Bpm ter zake van een ingevoerde tweedehands auto.
Zij heeft deze methode uiteengezet in de stukken. De inspecteur herhaalt het eerder
ingenomen standpunt dat deze berekeningsmethode niet juist is.
2.7.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.3 en 4.4. van de uitspraak van
22 mei 2019, in combinatie met rechtsoverweging 2.12.1 tot en met 2.12.5 van de uitspraak
van 9 april 2020, rechtsoverweging 2.14 tot en met 2.16 van de uitspraak van 14 mei 2020;
en rechtsoverweging 2.6 tot en met 2.9. van de uitspraak van 29 januari 2021. De rechtbank
heeft hetgeen naar voren is gebracht in de gedingstukken in de beoordeling betrokken, maar
ziet geen aanleiding in de onderhavige zaken anders te oordelen, ook niet naar aanleiding van
hetgeen belanghebbende daarover in haar pleitnota en ter zitting naar voren heeft gebracht.
2.8.
Belanghebbende heeft ter zitting nogmaals een uitvoerig betoog gehouden waarom
er volgens haar van een `alternatief systeem' uit dient te worden gegaan. De rechtbank volgt
belanghebbende daarin, onder verwijzing naar de in 2.7 vermelde uitspraken, niet. Het
betoog van belanghebbende ter zitting met betrekking tot de referentievoertuigen op de
lijsten die zij heeft overgelegd baat haar evenmin. De rechtbank verwijst hiervoor naar
hetgeen zij reeds heeft overwogen in rechtsoverweging 2.9 van voormelde uitspraak van 29
januari 2021. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat het niet op de weg van de
inspecteur ligt om de gegevens van de door belanghebbende opgevoerde referentieauto's
over te leggen, zoals belanghebbende stelt. De bewijslast met betrekking tot toepassing van
de afschrijvingsmethode waarvan belanghebbende gebruik wenst te maken rust immers bij
belanghebbende. Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft overgelegd en ter zitting heeft
betoogd, niet aannemelijk gemaakt dat de referentievoertuigen op de lijst voldoende
vergelijkbaar zijn met de onderhavige auto's van belanghebbende.
2.9.
Het betoog van belanghebbende betreffende de herleiding het voorgaande derhalve ook in deze zaken verworpen.
Geschilpunt 2: kan ter bepaling van de verschuldigde Bpm voor auto 2 gebruik worden
gemaakt van de koerslijst van Xray?
(…)
2.13.
De rechtbank stelt voorop dat de koerslijst van Xray die door belanghebbende bij de
aangifte is gevoegd wel de datum van eerste toelating vermeldt, maar niet de datum waarop
ze is opgemaakt. Voorts stelt de rechtbank vast dat op die koerslijst naast de algemene
gegevens, enkel totaalbedragen staan vermeld met betrekking tot de catalogusprijs,
fabrieksopties en de totale nieuwprijs. Hierdoor is niet inzichtelijk hoe de catalogusprijs en
opties zijn samengesteld. De totaalbedragen zijn exact gelijk aan die welke vermeld zijn in
de bij de aangifte gebruikte koerslijst van AutotelexPro. Dat doet het vermoeden ontstaan dat
sprake is van vermenging, in die zin dat de gegevens van AutotelexPro zijn overgenomen in
Xray.
2.14.
Belanghebbende heeft in haar film uitgelegd hoe zij de catalogusprijs en de opties
verwerkt in de diverse koerslijsten en heeft daarmee eveneens getracht aannemelijk te maken
dat het niet uitmaakt of je de opties als één bedrag in zijn geheel invoert dan wel door de
koerslijst zelf laat genereren. In beide gevallen zijn volgens belanghebbende de bedragen die
de koerslijst genereert afkomstig van door de fabrikant van de auto aangeleverde (identieke)
gegevens. De rechtbank overweegt dat deze film niets zegt over de wijze waarop
belanghebbende de onderhavige koerslijst heeft ingevuld ten tijde van het doen van de
aangifte. Ook hiermee is niet inzichtelijk gemaakt welke gegevens bij de onderhavige auto
zijn ingevoerd. Daarbij overweegt de rechtbank dat het kennelijk wel mogelijk is om een
volledige koerslijst van Xray te produceren, waarop alle opties staan vermeld zoals
gegenereerd door het koerslijstprogramma. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de
weg van belanghebbende gelegen om een dergelijke volledige koerslijst te overleggen indien
zij zich daarop wenst te beroepen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank derhalve van
oordeel dat belanghebbende voor auto 2 geen beroep kan doen op de koerslijst van Xray .
Geschilpunt 3: dient de verschuldigde Bpm bij import voor auto 2 te worden verlaagd door
de omstandigheid dat de betreffende auto later is geëxporteerd?
2.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat auto 2 na import op een later moment weer is
geëxporteerd. Belanghebbende heeft gesteld dat indien de voldoening van de
naheffingsaanslag voor het moment van export had gelegen, zij een hogere teruggaaf bij
export zou hebben ontvangen. De onderhavige beroepszaak is het enige rechtsmiddel dat
daarvoor nog kan worden aangewend.
2.16.
De rechtbank overweegt dat, zoals reeds in haar uitspraak van 29 januari 2021
overwogen, het exporteren van de auto op een later moment los staat van de heffing bij
import van de auto. Dat door opvolgende gebeurtenissen in de tijd verschillen kunnen
ontstaan die wellicht nadelig kunnen uitpakken voor belanghebbende doet daar niet aan af.
De onderhavige procedure kan niet dienen als rechtsmiddel daartegen nu de teruggaaf bij
export geen onderdeel is van deze procedure. Dat de wet daarom onverbindend moet worden
verklaard, zoals belanghebbende betoogt, volgt de rechtbank niet.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende gebruik mag maken van de door haar ontworpen herleidingsmethode. Voorts is in geschil of belanghebbende voor twee auto’s gebruik mag maken van een koerslijst van XRAY. Tot slot is in geschil of belanghebbende voor drie auto’s recht heeft op een aanvullende teruggaaf wegens uitvoer.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen en tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de naheffingsaanslagen en beschikkingen.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof de herleidingsmethode gedemonstreerd met behulp van een theoretisch (niet aan één van de in geschil zijnde auto’s gerelateerd) voorbeeld met referentieauto’s. De Inspecteur heeft de juistheid van deze methode betwist onder verwijzing naar het wettelijke systeem, dat is vervat in de artikelen 9 en 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Wet bpm). De wetgever biedt voor de berekening van de bij invoer van een gebruikte auto verschuldigde bpm twee (en voor bepaalde categorieën drie) methoden aan, waartoe de herleidingsmethode van belanghebbende niet behoort.
5.2.
Het Hof verwerpt de herleidingsmethode van belanghebbende en wel om de volgende redenen. Om te beginnen verwijst de Inspecteur terecht naar het wettelijke systeem vervat in de Wet bpm, dat de Hoge Raad in een reeks uitspraken heeft uitgelegd op de wijze die de Inspecteur voorstaat (ECLI:NL:HR:2020:63, ECLI:NL:HR:2020:317, ECLI:NL:HR:2020:318, ECLI:NL:HR:2020:323 en ECLI:NL:HR:2020:331). Uit dit systeem volgt dat de bpm van een in te voeren gebruikte auto wordt berekend door de waardedaling van deze auto te berekenen met behulp van de handelsinkoopwaarde van soortgelijke, al in Nederland rondrijdende auto’s, de referentieauto’s
.Vervolgens wordt met de verkregen handelsinkoopwaarde de voor de in te voeren auto verschuldigde bpm berekend. De (herrekende) bruto bpm van referentieauto’s speelt in deze berekening geen enkele rol.
5.3.
Belanghebbende stelt dat het wettelijke systeem in strijd is met artikel 110 VWEU, omdat niet kan worden uitgesloten dat op de in te voeren auto een hogere bpm komt te rusten dan op de referentieauto’s. Belanghebbende wijst op de openbare gegevens in het kentekenregister, waaruit volgens haar blijkt wat de werkelijke bpm-druk op de referentieauto’s is. Het Hof wijst erop dat de (herrekende) bruto bpm die in het kentekenregister is opgenomen, wordt gebruikt om de teruggaaf bij uitvoer te berekenen en om het bedrag te berekenen dat bij binnenlandse verkoop buiten de grondslag van de btw mag blijven. Ook mag dit bedrag op basis van een goedkeuring worden gebruikt om de extra leeftijdskorting te berekenen. Deze bijzondere bepalingen en goedkeuring zijn ingegeven door enerzijds de wens om te voorkomen dat met het oog op het behalen van een onbedoeld voordeel een auto wordt ingevoerd met een taxatierapport en vervolgens uitgevoerd met de tabel, en anderzijds praktische overwegingen, namelijk om de doorlopende post voor de btw en de leeftijdskorting gemakkelijker te kunnen toepassen. De in het kentekenregister genoteerde bruto bpm is dus niet altijd de daadwerkelijk betaalde bpm, maar bij op latere leeftijd ingevoerde auto’s een met het oog op de hiervoor genoemde bijzondere bepalingen en goedkeuring een rekenkundig herleid bedrag. Dergelijke gegevens kunnen niet worden gebruikt om aan te tonen dat in strijd met artikel 110 VWEU te veel bpm wordt geheven. Een daadwerkelijke benadeling van uit andere lidstaten ingevoerde auto’s blijkt hieruit immers niet. Het Hof ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de Hoge Raad, die dit systeem niet in strijd met artikel 110 VWEU heeft geoordeeld.
5.4.
Voor de Mercedes Benz C-klasse 220 CDI Prestige, [VIN 1] (21/00247) en de BMW 520d Touring, [VIN 2] (21/00252), betoogt belanghebbende dat gebruik kan worden gemaakt van een koerslijst XRAY
.De Inspecteur bestrijdt het standpunt van belanghebbende. Het is weliswaar toegestaan gebruik te maken van een koerslijst dan wel van koerslijst te wisselen, maar dan dient een recente, gedateerde, volledig en correct ingevulde koerslijst te worden overgelegd. Belanghebbende heeft bij beide aangiften een historische koerslijst (van AutotelexPro) overgelegd, wat niet is toegestaan. De koerslijsten van XRAY waarop belanghebbende nu een beroep wenst te doen, voldoen evenmin aan de daaraan gestelde voorwaarden. Het is niet toegestaan elementen uit de diverse koerslijsten te combineren of de software van de ene koerslijstleverancier te gebruiken als invulhulp om een koerslijst van een andere leverancier te verkrijgen, aldus de Inspecteur.
5.5.
Het Hof komt met de Inspecteur tot de conclusie dat belanghebbende voor de onder 5.4. genoemde auto’s geen actuele (niet historische) controleerbare (want volledig en juist ingevulde) koerslijst XRAY heeft overgelegd. In de video, waarin wordt uitgelegd hoe belanghebbende opties horende bij een niet in geding zijnde auto in de koerslijst XRAY verwerkt, is niet te zien hoe de XRAY-uitdraaien voor de twee onderhavige auto’s tot stand zijn gekomen. Deze video kan dan ook niet dienen ter onderbouwing van het standpunt van belanghebbende dat de overgelegde XRAY-uitdraaien bruikbaar zijn en/of dat het voor de handelsinkoopwaarde niet (veel) uitmaakt hoe de opties voor de twee onderhavige auto’s worden verwerkt.
5.6.
Belanghebbende betoogt voor de Mercedes Benz C-klasse 220 CDI Prestige, [VIN 1] (21/00247), de BMW 318d, [VIN 3] (21/00251) en de BMW 520d Touring, [VIN 2] (21/00252), dat rekening moet worden gehouden met de latere uitvoer. Belanghebbende beroept zich in dit verband op de uitspraak van de Hoge Raad van 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1779, BNB 2021/32, waarin de Hoge Raad onder meer het volgende heeft overwogen:
“Indien de ter zake van de tenaamstelling van een motorrijtuig verschuldigde bpm pas geheel of gedeeltelijk is betaald nadat de inspecteur op een verzoek om teruggaaf van bpm voor datzelfde motorrijtuig afwijzend heeft beslist, moet de inspecteur - met inachtneming van hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen - deze latere betaling alsnog in aanmerking nemen wanneer die afwijzing niet onherroepelijk vaststaat. Indien deze bpm alsnog (geheel of gedeeltelijk) wordt betaald tijdens een gerechtelijke procedure in feitelijke instantie, brengt de taak van de (hoger)beroepsrechter mee dat ook hij met die betaling rekening houdt als daarop een beroep wordt gedaan.”
5.7.
Het Hof leest deze overweging anders dan belanghebbende doet. Hieruit kan niet worden afgeleid dat in een lopende procedure over de verschuldigdheid van de bij invoer in Nederland te heffen bpm, rekening moet worden gehouden met de teruggaaf bij uitvoer van dezelfde auto. Wel staat in de overweging dat in een procedure over de nog niet onherroepelijke teruggaaf bij uitvoer, rekening moet worden gehouden met relevante informatie over de betaling van de verschuldigde bpm voor het eerder voorgevallen belastbare feit. Deze situatie is hier niet aan de orde. Het Hof wijst erop dat de Hoge Raad in dezelfde uitspraak heeft overwogen dat voor teruggaaf van bpm op de voet van artikel 14a van de Wet bpm pas plaats is, indien de Belastingdienst ter zake van het motorrijtuig een bedrag aan verschuldigde bpm heeft ontvangen dat, op het tijdstip van de registratie van dat motorrijtuig in een andere lidstaat, hoger is dan het bedrag aan bpm dat – in overeenstemming met de duur van het gebruik van dat motorrijtuig in Nederland – niet voor teruggaaf in aanmerking komt.
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 22 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.