Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
Procesbevoegdheid van de pandhouder
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin de vraag centraal stond of een pandhouder, die na mededeling van het pandrecht inningsbevoegd is geworden, door middel van schorsing en hervatting van een lopende procedure de procespositie van de pandgever kan overnemen. De zaak betreft een geschil tussen MARK FOUR ENTERPRISES B.V. (MFE) en STIBBE N.V. (Stibbe) over de uitvoering van een overeenkomst van opdracht. MFE had een procedure gevoerd tegen derden wegens afgebroken onderhandelingen, waarbij haar vordering tot schadevergoeding was afgewezen. Vervolgens heeft MFE Stibbe ingeschakeld om te beoordelen of een procedure bij het EHRM kans van slagen zou hebben. Na een aantal mislukte pogingen om een verzoekschrift in te dienen bij het EHRM, heeft MFE een vordering ingesteld tegen Stibbe, onder andere tot schadevergoeding en terugbetaling van betaalde facturen. In hoger beroep heeft een derde partij, aangeduid als [eiseres], zich als pandhouder van de vorderingen van MFE op Stibbe gepresenteerd en heeft zij geprobeerd de procedure over te nemen. Het hof heeft geoordeeld dat [eiseres] op ontoereikende gronden de schorsing van het geding heeft ingeroepen en dat de procedure op naam van MFE zal worden voortgezet. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiseres] verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de bevoegdheden die bij de pandgever blijven, in de weg staan aan de mogelijkheid voor de pandhouder om de procespositie van de pandgever over te nemen. De Hoge Raad benadrukte dat de wettelijke regeling van het pandrecht niet van regelend recht is, en dat de pandgever bevoegdheden behoudt die essentieel zijn voor de uitoefening van zijn rechten en belangen.