In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2016 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van een pandhouder om het faillissement van de panddebiteur aan te vragen. De zaak betreft Megalim Investments B.V. die als pandhouder het faillissement van De Veenbloem B.V. wilde aanvragen. De rechtbank Noord-Nederland had het verzoek van Megalim afgewezen, met de reden dat een pandhouder niet de bevoegdheid heeft om het faillissement van de debiteur aan te vragen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze beslissing bekrachtigd. Megalim heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de pandhouder, na mededeling van het pandrecht aan de debiteur, wel degelijk als schuldeiser kan worden aangemerkt in de zin van de Faillissementswet. Dit betekent dat de pandhouder, in dit geval Megalim, bevoegd is om het faillissement van de debiteur aan te vragen. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. De kosten van het geding in cassatie zijn aan De Veenbloem opgelegd.
Deze uitspraak verduidelijkt de rechten van pandhouders in faillissementssituaties en bevestigt dat de inningsbevoegdheid van een pandhouder ook de bevoegdheid omvat om faillissement aan te vragen, mits het pandrecht aan de debiteur is medegedeeld. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de praktijk van het faillissementsrecht en de positie van pandhouders.