ECLI:NL:GHDHA:2022:2159

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.306.943/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en de gevolgen van een apparaatsfout in het indienen van stukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door de man was ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 november 2021. De man had op 17 februari 2022 hoger beroep ingesteld, maar de vrouw stelde dat dit na afloop van de beroepstermijn was gebeurd. De man voerde aan dat zijn advocaat op 16 februari 2022 een V1-formulier had ingediend met de intentie om een beroepschrift in te dienen, maar dat dit beroepschrift abusievelijk niet was toegevoegd. Hij stelde dat er sprake was van een apparaatsfout omdat het hof op 16 februari 2022 niet had geconstateerd dat het beroepschrift ontbrak.

Het hof overwoog dat de beroepstermijn op 16 februari 2022 afliep en dat het beroepschrift pas op 17 februari 2022 was ingediend, wat na de geldende termijn was. Het hof benadrukte dat rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en strikt moeten worden toegepast, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De intentie van de advocaat om hoger beroep in te stellen werd niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd. Bovendien werd opgemerkt dat het beroepschrift, dat via Veilig Mailen was ingediend, niet per post was nagezonden, wat ook in strijd was met de procesregels.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat er geen grond was om de man in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen, en verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Deze beslissing werd genomen door de rechters A.C. Olland en A.J. Nederveen, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op 26 april 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.306.943/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 19-8702
Zaaknummer rechtbank : C/09/583958
beschikking van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022
[appellant] ,
wonende te [plaats] , Verenigde Staten van Amerika,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
voorheen advocaat mr. M.T. Wernsen te 's-Gravenhage,
thans advocaat mr. L.L. Schipper-Heikens te ’s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.C. Meijler te 's-Gravenhage.

1.Het procesverloop in hoger beroep

1.1
De man is op 17 februari 2022 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 november 2021 (hierna de bestreden beschikking).
1.2
De vrouw heeft op 24 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
1.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 maart 2022 met als bijlagen het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen op diezelfde datum.
1.4
Op 6 april 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarop alleen de ontvankelijkheid van de man in hoger beroep is behandeld.
Ter zitting is/zijn, via een MsTeams-verbinding, verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Mr. Schipper-Heikens heeft voorafgaand aan de zitting bij e-mail van 6 april 2022 pleitnotities overgelegd.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Het hof dient te beoordelen of de man kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. De man heeft op 17 februari 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 16 november 2021.
2.2
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 358 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt voor de man, nu hij in eerste aanleg in de procedure is verschenen, een beroepstermijn van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak.
2.3
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep van de man na afloop van de in artikel 358 Rv genoemde termijn voor het instellen van hoger beroep is ingediend en dat hij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep.
2.4
De man geeft aan dat zijn advocaat op 16 februari 2022 een V1-formulier heeft ingedien met de intentie om een hoger beroepschrift in te dienen. Daarbij is abusievelijk verzuimd om het beroepschrift zelf toe te voegen. In zijn visie is er daarnaast sprake van een apparaatsfout nu het hof niet op 16 februari 2022 heeft geconstateerd dat het beroepschrift ontbrak. In zijn visie dient hij de mogelijkheid te krijgen om het verzuim te herstellen.
2.5
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de beroepstermijn op 16 februari 2022 afliep. Het beroepschrift is op 17 februari 2022 ingediend, derhalve na afloop van de geldende termijn voor het instellen van hoger beroep. Uitgangspunt is dat rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve moeten worden toegepast. Hierop kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt (HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413). Het hof constateert dat van de zijde van de man op 16 februari 2022 zowel bij de centrale balie van het paleis van justitie te Den Haag als ter griffie (alleen) stukken zijn ingediend, doch geen beroepschrift of enig (proces)stuk dat als zodanig kan worden aangemerkt. Het beroepschrift is op 17 februari 2022 via Zivver (Veilig Mailen) ter griffie ontvangen, en daarmee na afloop van de geldende termijn voor het instellen van hoger beroep. Dat de advocaat van de man de intentie had om hoger beroep in te stellen, is naar het oordeel van het hof niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt op het uitgangspunt dat rechtsmiddelentermijnen ambtshalve en strikt moeten worden toegepast.
2.6
Daarbij komt dat op grond van 1.1.5 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, in geval van indiening van een beroepschrift via Veilig Mailen, dit beroepschrift direct per post aan de griffie van het hof dient te worden nagezonden of te worden afgegeven aan de Centrale Balie van het hof. Het hof constateert dat het beroepschrift nimmer per post bij de griffie is ingediend.
2.7
Het feit dat de griffie na ontvangst van de stukken op 16 februari 2022 niet uit eigen beweging de advocaat van de man erop heeft gewezen dat het beroepschrift ontbrak, kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een apparaatsfout.
2.8
Het hof ziet gelet op het vorenstaande geen grond om de man in de gelegenheid te stellen om een en ander te herstellen. Dit brengt met zich dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.

3.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, bijgestaan door mr. A.J. Nederveen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2022.