Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het procesverloop in hoger beroep
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door de man was ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 november 2021. De man had op 17 februari 2022 hoger beroep ingesteld, maar de vrouw stelde dat dit na afloop van de beroepstermijn was gebeurd. De man voerde aan dat zijn advocaat op 16 februari 2022 een V1-formulier had ingediend met de intentie om een beroepschrift in te dienen, maar dat dit beroepschrift abusievelijk niet was toegevoegd. Hij stelde dat er sprake was van een apparaatsfout omdat het hof op 16 februari 2022 niet had geconstateerd dat het beroepschrift ontbrak.
Het hof overwoog dat de beroepstermijn op 16 februari 2022 afliep en dat het beroepschrift pas op 17 februari 2022 was ingediend, wat na de geldende termijn was. Het hof benadrukte dat rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en strikt moeten worden toegepast, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De intentie van de advocaat om hoger beroep in te stellen werd niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd. Bovendien werd opgemerkt dat het beroepschrift, dat via Veilig Mailen was ingediend, niet per post was nagezonden, wat ook in strijd was met de procesregels.
Uiteindelijk concludeerde het hof dat er geen grond was om de man in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen, en verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Deze beslissing werd genomen door de rechters A.C. Olland en A.J. Nederveen, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op 26 april 2022.