ECLI:NL:HR:2023:1373

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
21/05421
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere arresten van de Hoge Raad met betrekking tot belastingrecht

Op 6 oktober 2023 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan op de verzoeken om herziening van eerdere arresten van belanghebbende. Deze verzoeken zijn ingediend naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 15 januari 2021 en 24 december 2021, waarbij eerdere verzoeken om herziening niet-ontvankelijk waren verklaard. De verzoeken om herziening zijn gedaan op basis van artikel 8:119, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad overweegt dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die niet bekend waren vóór het eerdere arrest en die tot een ander arrest hadden kunnen leiden. In dit geval zijn de verzoeken van belanghebbende afgewezen, omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds bekend waren vóór de arresten van 15 januari 2021. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing houdt in dat de verzoeken om herziening zijn afgewezen voor de arresten van 15 januari 2021 en niet-ontvankelijk zijn verklaard voor het arrest van 24 december 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummers21/05420 en 21/05421
Datum6 oktober 2023
ARREST
op de door [X] (hierna: belanghebbende) ingediende verzoeken om herziening van de arresten van de Hoge Raad der Nederlanden van 15 januari 2021, nr. 19/03644 [1] en nr. 19/03669 [2] , en van zijn arrest van 24 december 2021, nrs. 21/00227 en 21/00254 [3] .

1.De arresten waarvan herziening is verzocht

Bij arrest van 24 december 2021, nrs. 21/00227 en 21/00254, heeft de Hoge Raad de verzoeken van belanghebbende om herziening van zijn arresten van 15 januari 2021, nr. 19/03644 en nr. 19/03669, met toepassing van artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard.
Vervolgens heeft belanghebbende opnieuw verzoeken om herziening ingediend. De verzoekschriften zijn aan dit arrest gehecht.

2.Beoordeling van de verzoeken om herziening

2.1
Belanghebbende heeft na het indienen van de verzoeken om herziening verzoeken om wraking ingediend. Bij beslissingen van 29 augustus 2023, respectievelijk nr. 23/02577 [4] en nr. 23/02570 [5] , heeft de Hoge Raad de verzoeken om wraking buiten behandeling gesteld en bepaald dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot de zaken met nr. 21/05420 en nr. 21/05421 niet in behandeling zal worden genomen.
2.2
Met betrekking tot de verzoeken om herziening overweegt de Hoge Raad als volgt.
2.3
Voor zover de verzoeken van belanghebbende aldus moeten worden opgevat dat hij verzoekt om herziening van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, waarbij zijn eerder gedane verzoeken om herziening van de arresten van 15 januari 2021 niet-ontvankelijk zijn verklaard, heeft het volgende te gelden.
Volgens artikel 29 AWR in samenhang gelezen met artikel 8:119 Awb kan van een arrest van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e AWR herziening worden gevraagd op grond van feiten of omstandigheden die tot een ander arrest hadden kunnen leiden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, Awb. Zelfs indien sprake zou zijn van dergelijke feiten of omstandigheden, heeft het daarom geen zin om met een beroep daarop te verzoeken om herziening van een arrest dat is gewezen op een verzoek om herziening. Een dergelijk verzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard. [6]
2.4
Voor zover de verzoeken van belanghebbende aldus moeten worden opgevat dat hij opnieuw verzoekt om herziening van de arresten van de Hoge Raad van 15 januari 2021, heeft het volgende te gelden.
Als grond voor herziening van een arrest van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e AWR kunnen op grond van artikel 29 van die wet in samenhang gelezen met artikel 8:119, lid 1, Awb slechts dienen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór dat arrest, die tevens bij de indiener van het verzoekschrift om herziening vóór dat arrest niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die voorts, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot een ander arrest zouden hebben kunnen leiden.
De huidige verzoeken van belanghebbende om herziening behelzen geen feiten of omstandigheden als hiervóór bedoeld. Het gaat daarin slechts om feiten of omstandigheden die belanghebbende vóór de arresten van de Hoge Raad van 15 januari 2021 reeds bekend waren. Daarom moeten de verzoeken in zoverre worden afgewezen. [7]

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- wijst de verzoeken om herziening af voor zover deze betrekking hebben op de arresten van 15 januari 2021, nr. 19/03644 en nr. 19/03669, en
- verklaart de verzoeken om herziening niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking hebben op het arrest van 24 december 2021, nrs. 21/00227 en 21/00254.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2023.

Voetnoten

6.Zie HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5576, rechtsoverweging 2.1.
7.Zie HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5576, rechtsoverweging 2.2.