In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan over de verzoeken tot herziening van eerdere arresten in belastingzaken. De verzoeken waren ingediend door [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De verzoeken tot herziening waren gericht tegen de arresten van de Hoge Raad van 15 januari 2021, genummerd 19/03644 en 19/03699.
De Hoge Raad ontving op 18 november 2021 de verzoekschriften van belanghebbende, waarin werd verzocht om herziening. In de aanloop naar de uitspraak op 19 november 2021, werd belanghebbende op de hoogte gesteld van de samenstelling van de kamer die de zaak zou behandelen. Belanghebbende heeft echter op 18 november 2021 ook verzoeken tot wraking ingediend tegen de leden van de Hoge Raad die de zaak zouden behandelen. Deze verzoeken tot wraking werden op 17 december 2021 door de wrakingskamer van de Hoge Raad buiten behandeling gesteld.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de verzoeken tot herziening heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verzoeken duidelijk niet konden slagen. De procureur-generaal heeft geen advies uitgebracht over de verzoeken. De Hoge Raad heeft besloten om de verzoeken tot herziening zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
De uitspraak is gedaan door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, en is openbaar uitgesproken op 24 december 2021.