ECLI:NL:HR:2023:1143

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
23/02577
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen leden van de Hoge Raad in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de leden R.J. Koopman, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van een cassatieprocedure die was ingeschreven onder nummer 21/05420. De verzoeker had op 19 juni 2023 een verzoek tot wraking ingediend, maar dit verzoek voldeed niet aan de motiveringseisen zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek niet was gemotiveerd en dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren aangevoerd die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar zouden kunnen brengen. De Hoge Raad stelde vast dat de verzoeker misbruik maakte van het wrakingsmiddel door frequent soortgelijke verzoeken in te dienen zonder voldoende onderbouwing. Daarom werd het verzoek om wraking buiten behandeling gesteld en werd bepaald dat een volgend verzoek om wraking in dezelfde zaak niet in behandeling zou worden genomen. Deze beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer23/02577
Datum29 augustus 2023
BESLISSING
in de zaak van
[verzoeker] te [plaats] (hierna: verzoeker)
betreffende het door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.

1.De procedure

1.1
Verzoeker heeft bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 21/05420. Bij bericht van 15 juni 2023 is aan verzoeker meegedeeld dat op 23 juni 2023 in de hiervoor genoemde zaak uitspraak zal worden gedaan en dat de beslissing zal worden genomen door de leden van de Hoge Raad R.J. Koopman, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk.
1.2
Bij op 19 juni 2023 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen bericht heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. De drie leden van de Hoge Raad tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1
Ingevolge artikel 8:16 lid 2 Awb moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek voldoet niet aan de motiveringseis als iedere motivering ontbreekt. Daarvan is slechts sprake als ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat in het verzoek geen enkel feit en geen enkele omstandigheid is vermeld waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de desbetreffende rechter schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Een dergelijk verzoek kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb [1] en kan misbruik van procesrecht opleveren. [2]
2.2
In aansluiting hierop bepaalt artikel 2.3.2, aanhef en onder a, Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het verzoek niet is gemotiveerd. Artikel 8:18 lid 1 Awb staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Die uitleg sluit ook aan bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, inhoudende dat de hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij een verzoek dat “does not immediately appear to be manifestly devoid of merit”. [3]
2.3
Verzoeker heeft in zijn bericht van 19 juni 2023 het volgende aangevoerd:

verzoek tot wraking van uw Edelgrootachtbare College [voorzitter en leden]
grondslag, Eiser tot cassatie op grond Arrest .ECLI-NL-HR-2022-444 . alsmede ECLI-NL-HR-1983-AW9439 . vrijgesteld van inkomsten belastingen uit werk en woning. vanaf april 2001.
uitkeringen UWV alsmede ASR. vallen onder Arresten Hoge Raad.. niet onder Box een .
subsidiair rechtens bewezen geen spraken van Bestuur rechterlijke uitkering. zonder oplopen Letsel waren er geen uitkeringen uitgekeerd. Belastingbetaler UWV uitkeringen . waaronder eiser tot cassatie niet aansprakelijk voor Letselschade uitkeringen.
met inachtneming in gebreken blijven ontbreken conclusie Advocaat Generaal . Motivatie
waarom Arresten niet van toepassing zijn op opgelopen Letsel. april 2001/juni 2023.
met verzoek Mondelinge zitting. schenden van het gelijkheid beginsel artikel 1. Nederlandse Grondwet door uw . Edelgrootachtbaar College [ Voorzitter en leden ], recht op onafhankelijke rechtspraak .
ingevoegde Arresten voor uw reactie heden. ingevoegd grondslag.. recht op vrijstelling inkomsten belasting uit werk en woning op grond opgelopen Letselschade 2001. rechtens bewezen.
2.4
Het bericht van 19 juni 2023 bevat geen concrete feiten of omstandigheden die kunnen meebrengen dat de rechterlijke onpartijdigheid bij de behandeling van het beroep in cassatie schade zou kunnen lijden of daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Voor het aanvoeren van nadere gronden ter zitting is geen plaats, nu op grond van artikel 8:16 lid 3 Awb alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Daarmee is van een wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 8:15 Awb geen sprake. [4] Mede gelet op de frequentie waarmee verzoeker ‘verzoeken tot wraking’ indient in de belastingzaken waarin hij procedeert en waarin hij soortgelijke algemene klachten ventileert, maakt verzoeker evident misbruik van het middel van wraking. Ook dit ongemotiveerde verzoek kan in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Om deze redenen zal de Hoge Raad het verzoek buiten behandeling laten, en op grond van artikel 8:18 lid 4 Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de zaak met nummer 21/05420 niet in behandeling zal worden genomen.

3.Beslissing

De Hoge Raad stelt het verzoek om wraking van R.J. Koopman, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk buiten behandeling en bepaalt dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot de zaak met nummer 21/05420 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.

Voetnoten

1.Vgl. HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370, rov. 2.7.3
2.Vgl. HR 9 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1847, rov. 2.2.
3.HR 3 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1215, rov. 2.3.
4.Vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rov. 4.5.