ECLI:NL:HR:2021:50
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake belastingaanslagen en belastingrente
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 juli 2019. Dit beroep betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012, 2013 en 2014, alsook de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, evenals wrakingsverzoeken. De Hoge Raad heeft eerder, op 18 december 2020, de wrakingsverzoeken afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.