ECLI:NL:HR:2023:127
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van geschillen rond box 3-heffing na massaalbezwaarprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de box 3-heffing voor de jaren 2015 tot en met 2018. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 1 maart 2022 was gedaan. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, waarbij belasting is geheven op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3). De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, die onder een massaalbezwaarprocedure vielen. De Inspecteur had vervangende individuele uitspraken op bezwaar gedaan, maar deze waren ongegrond verklaard.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de betekenis van eerdere arresten, waaronder het arrest van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:718, in aanmerking genomen. De Hoge Raad oordeelde dat de heffing in box 3 voor de jaren 2017 en 2018 niet leidt tot een individuele en buitensporige last voor de belanghebbende, ondanks dat er een negatief verschil was tussen het besteedbaar inkomen en de bijstandsnorm. De belanghebbende beschikte immers over een hypotheekvrije woning en andere vermogensbestanddelen. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.
De uitspraak benadrukt de rol van de massaalbezwaarprocedure en de mogelijkheid voor de rechter om de gevolgen van collectieve uitspraken in zijn oordeel te betrekken. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen, en de beslissing is openbaar uitgesproken.