Uitspraak
gevestigd te Aalsmeer,
kantoorhoudende te Naaldwijk, gemeente Westland,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
28 januari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Coöperatie Royal Floraholland U.A. (hierna: RFH) tegen Jan Joost Wittekamp, curator in het faillissement van Bleiswijk Boeketservice B.V. (hierna: BB). De zaak draait om de vraag of de curator een girale betaling van € 4.518,09, die na de faillietverklaring van BB is gedaan vanaf een bankrekening met een debetsaldo, kan terugvorderen als onverschuldigd. De curator stelt dat deze betaling onverschuldigd is verricht, omdat BB na de faillietverklaring niet meer bevoegd was om rechtshandelingen te verrichten die haar vermogen raken, zoals bepaald in artikel 23 van de Faillissementswet (Fw).
De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en het fixatiebeginsel, dat inhoudt dat de rechtspositie van alle betrokkenen bij de boedel onveranderlijk wordt na de faillietverklaring. De Hoge Raad oordeelt dat de curator de betaling niet kan terugvorderen, omdat de betaling aan RFH niet heeft geleid tot een vermindering van het actief van de boedel, aangezien de bankrekening van BB al een debetsaldo vertoonde ten tijde van de faillietverklaring. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vordering van de curator werd afgewezen.
Deze uitspraak benadrukt de bescherming die het faillissementsrecht biedt aan schuldeisers en de strikte toepassing van het fixatiebeginsel, dat voorkomt dat de rechtspositie van schuldeisers na faillissement ten nadele van hen wordt gewijzigd. De Hoge Raad bevestigt dat betalingen die na de faillietverklaring zijn gedaan, niet kunnen worden teruggevorderd als deze betalingen niet leiden tot een vermindering van het actief van de boedel.